afb. Atelier André Schreurs, ca 1930
materiaal: Udelfanger zandsteen en Saint-Joire kalksteen datering: 1870-1896 ontworpen door: Lambert Hezenmans, modellen: Frans Kuijpers vervaardigd door: Antoon Goossens Boven op de luchtbogen bevinden zich beeldjes met uiteenlopende onderwerpen als fabeldieren, muzikanten, potsenmakers en verschillende grotesken. Voor een aantal van hen hebben restanten van de oorspronkelijke beeldjes (1505-1522) model gestaan, maar ze waren in de loop der eeuwen zo geschonden en in getal verminderd, dat ze tijdens de restauratie zijn aangevuld en gecopieerd of geheel nieuw ontworpen door Lambert Hezenmans. Frans Kuijpers leverde in 1870 en 1871 gips- en kleimodellen en Antoon Goossens verrichte naar die modellen tussen 1870 en 1896 het beeldhouwwerk. De beeldjes hadden geen diepzinnige, samenhangende iconografische betekenis, doch waren bedoeld als anecdotisch getinte randversiering. | 20 |
De luchtbogen van het schip van de Sint-Janskathedraal worden bezet door een merkwaardig volkje van muzikanten, monsters en gedrochten. Ze zitten schrijlings op de bovenkant, de dekrug, van de bogen, steeds zes per boog. Deze reeks vreemde figuren is nagenoeg uniek. Behoudens de luchtbogen aan de zuidzijde van de collegiale kerk van Sézanne in Noord Frankrijk, waar vergelijkbare maar iets jongere luchtboogbeelden uit de periode 1540-1560 voorkomen, wordt nergens een overeenkomstige versiering aangetroffen.44 Natuurlijk komen dergelijke groteske wezens ook op of in allerlei andere kathedralen en kerken voor, en in de Sint-Jan vind je ze onder meer aan de koorbanken, in en aan het zuidtransept, en ook in de diverse gewelfschilderingen. Maar de wijze waarop de beelden in ’s-Hertogenbosch zijn toegepast op de luchtbogen, als een wonderlijke parade hoog boven de stad, is nergens anders vertoond. De 96 beelden die nu de bogen van de kathedraal sieren, zijn alle bij de eerste restauratie aan het einde van de negentiende eeuw aangebracht. Zij vervangen sindsdien de oude, versleten en verweerde middeleeuwse luchtboogbeelden. De figuren en wezens op de bogen zijn bij een groot publiek bekend van prachtige fotoboeken als Gedachten in Steen en Hemelbestormers, die de negentiendeeeuwse beelden tot leven brachten.45 In kringen van kunst- en architectuurhistorici was er aanvankelijk weinig waardering voor de neogotische beelden. De tussen 1870 en 1885 door Lambert Hezenmans uitgevoerde restauratie, waarbij een geheel nieuwe | 355 |
beeldenreeks werd geplaatst, werd lange tijd ronduit verguisd. Tegenwoordig is er meer waardering voor deze neogotische restauratie, die een bouwfase op zich vormt in de lange geschiedenis van het kerkgebouw. Voor de originele, laatmiddeleeuwse luchtboogfiguren bestond aanvankelijk evenmin belangstelling in ’s-Hertogenbosch. Het grootste deel van de oude beelden werd ook niet bewaard nadat ze werden vervangen door de nieuwe serie. Kennelijk onderschreef men op dat moment de waarde niet van de oude sculpturen en zagmen geen nut in het opslaan ervan. Van de 37 beelden die wel behouden bleven, werd het overgrote deel aan het einde van de negentiende eeuw op verzoek van bouwmeester en rijksadviseur P.J.H. Cuypers naar Amsterdam overgebracht, om te worden opgesteld in het nieuwe Rijksmuseum. Daar werden ze al snel naar de kelders verbannen. In 1934 werden acht van de beelden verplaatst naar Rotterdam, om te worden tentoongesteld in het nieuwe Museum Boijmans.46 De eerste die enig onderzoek deed naar de bewaard gebleven, originele sculpturen was kerkarchivaris Jan Mosmans, die ze voor zijn standaardwerk over de bouwgeschiedenis van de Sint-Jan in 1931 alle 37 liet fotograferen in de kelders van het het Rijksmuseum. Mosmans kwam echter niet verder dan een globale interpretatie en een fotografische reproductie in zijn boek, zonder de beelden te beschrijven.47 Pas in de jaren zestig van de twintigste eeuw keerden de oude beelden alle terug naar ’s-Hertogenbosch. De meeste belandden weer in het depot van de bouwloodsen bij de kerk, slechts enkele werden tentoongesteld in het Noordbrabants Museum. De sloop van de oude houten bouwloodsen in 1985 gaf ruimte voor een onderhoudsgebouw, waarin op de bovenverdieping plaats werd ingeruimd voor een permanente opstelling van de vele bouwfragmenten die afkomstig zijn van de kerk: het Museum de Bouwloods. De oude luchtboogbeelden nemen hier een prominente plek in, samen met de modellen voor de nieuwe beelden die in de jaren 1870-1871 in het kader van de restauratie werden vervaardigd. Een | 358 |
deel van de beelden werd summier beschreven in de catalogus van Museum de Bouwloods, die in 1989 verscheen.48 De belangstelling voor de luchtboogbeelden werd onder meer opgewekt door de publiekstentoonstellingen In Buscoducis (1990) en De Wereld van Bosch (2001), beide in het Noordbrabants Museum en Jheronimus Bosch (2001) in Boijmans Van Beuningen in Rotterdam. Toch bleef een gedegen studie naar de laatmiddeleeuwse beelden uit en een eerste poging om ze te vergelijken met de negentiende-eeuwse ‘kopieën’ verscheen pas in 2004.49Herkomst en typologieDe meeste van de oorspronkelijke luchtboogbeelden van de Sint-Jan, die langs het middenschip, werden vermoedelijk tussen 1510 en 1520 geplaatst. In theorie kunnen zij al veel eerder zijn bedacht, namelijk bij de afbouw van het noordtransept rond 1450, waar aan de westzijde ook luchtboogfiguren zijn aangebracht, en rond 1470 aan de westzijde van het zuidtransept. Het is echter niet uit te sluiten dat de beelden op de luchtbogen van het transept pas aan het begin van de zestiende eeuw op de oudere luchtbogen zijn geplaatst, om beter aan te sluiten bij de vormgeving en versiering van het middenschip. Door de ingrijpende restauraties van de negentiende eeuw is deze gedachtengang niet meer te toetsen omdat alle bouwsporen verloren zijn gegaan. De zittende, met de rug naar beneden gekeerde figuren – steeds zes per boog – vervangen de gebruikelijke hogels op de bogen, zoals ze bij de oudere delen van de kerk zijn toegepast. Het betreft een niet-alledaagse versiering van de late gotiek en vergelijkingsmateriaal is nauwelijks voorhanden. Er zijn wel in vorm vergelijkbare versieringen te vinden, zoals op randen van wimbergen of op topgevels als bijvoorbeeld de dertiende-eeuwse gevel van het zuidtransept van de kathedraal van Reims. Ook zittend op luchtboogstoelen zijn dergelijke figuren onder meer bekend van het schip van de Notre-Dame in Dijon en het koor van de Sint-Sulpitius in Diest. Van zittende figuren die op de luchtbogen zelf zijn geplaatst zijn echter slechts twee, eveneens zestiende-eeuwse voorbeelden bekend. Zo komen op de sierlijke, afhangende luchtbogen van de kapel van Hendrik VII (ook Lady Chapel genoemd) aan de oostzijde van de Londense Westminster Abbey steeds zes monsterlijke dieren voor, steevast met de kop naar beneden gericht, naar beneden kruipend. Of de dieren al bij de bouw van de enorme kapel tussen 1503 en 1510 werden aangebracht, is onzeker als gevolg van een zeer rigoureuze en slecht gedocumenteerde restauratie of reconstructie aan het begin van de negentiende eeuw.50 Zonder dat de oude versiering werd gedocumenteerd, werden tussen 1810 en 1820 monsters op de bogen aangebracht die mogelijk waren geïnspireerd op ornamenten die daar voordien aanwezig waren.51 De in artistiek opzicht niet al te geslaagde negentiende-eeuwse beelden werden bij een ingrijpende restauratie tussen 1993 en 1996 alle vervangen door nieuw bedachte, historiserende monsters. Een tweede voorbeeld van echte luchtboogbeelden is te vinden aan de nauwelijks bekende kerk van Saint-Denis in het noord-Franse Sézanne. Deze voormalige collegiale kerk, nu parochiekerk, heeft aan de zuidzijde zes luchtbogen waarop steeds drie monsterlijke wezens zitten, net zoals in Londen naar beneden gekeerd. De luchtbogen aan de noordzijde van de kerk, destijds niet zichtbaar door aangrenzende kloostergebouwen, bleven onversierd. Hoewel de zuidelijke zijbeuk vanaf 1521 werd aangelegd, kunnen de luchtbogen met bijbehorende versieringen niet eerder dan 1540 zijn gebouwd omdat toen de lichtbeuk van het schip met overwelving | 359 |
werd opgetrokken.52 Uit inscripties blijkt bovendien dat de luchtboogstoelen pas in 1597 werden voltooid, waaruit is op te maken dat de luchtboogfiguren in elk geval van voor dat jaar stammen. Hoewel sommige monsters in Sézanne opmerkelijk overeenkomen met de originele beelden van de Sint-Jan, bezitten zij toch duidelijke latere, renaissancistische trekken. De luchtboogbeelden van de Sint-Jan lijken hiermee in hun ontstaan tamelijk alleen te staan, al kan natuurlijk niet worden uitgesloten dat er aan het einde van de vijftiende eeuw een ander voorbeeld was dat wij nu niet meer kennen. De twee paralellen, in Londen en Sézanne, lijken eveneens geïsoleerd tot stand gekomen en het is vrij onwaarschijnlijk dat zij de Sint-Jan als voorbeeld hadden.96 LuchtboogfigurenNa de zeer ingrijpende restauratie van 1870-1885 bleven als gezegd slechts 37 van de 96 oude luchtboogbeelden bewaard, dus minder dan de helft kan nader worden bestudeerd. Naast de overgebleven beelden is er slechts summier beeldmateriaal voorhanden dat de kennis over de oorspronkelijke luchtboogsculptuur kan aanvullen. Allereerst is er de unieke prent die Johan Everts in 1778 maakte, waarop twee luchtbogen met beelden tamelijk nauwkeurig zijn weergegeven (afb. 1 en 32a-b). Enkele vage foto’s van voor de restauratie geven een indicatie van de wel of niet bewaarde beelden en soms kan door de opmerkelijke vorm een beeld ook herkend worden (afb. 33 en 34). Een unieke documentatie vormt de foto die A.G. Schull omstreeks 1870 van de zuidelijke bogen maakte (titelblad). Helaas bestaat een dergelijke foto van de noordzijde, waar meer gespaard was, niet. De gebroeders Donkers schetsten kort voor 1855 op drie bladen in totaal dertien figuren (afb. 39 en 41).53Lambert Hezenmans schetste waarschijnlijk alle overgebleven beelden, maar van deze tekeningen zijn er verspreid over 6 bladen nog maar 36 bekend (afb. 31, 40, 84 en 112).54 Dit hoofdstuk concentreert zich in beschrijvende zin op de overgebleven authentieke beelden en de aanvullende getekende of gefotografeerde informatie. Aan de hand hiervan is het mogelijk meer te weten te komen over de oorsprong en bedoeling van de vroeg-zestiendeeeuwse beeldenreeks en is de laat-negentiende-eeuwse reeks van Hezenmans beter te begrijpen. | 360 |
Het menselijke deel van de luchtboogbeelden is vormgegeven alsof het figuren direct uit het middeleeuwse straatbeeld zijn. De kleding komt overeen met wat aan het begin van de zestiende eeuw voor eenvoudige burgers gangbaar was. Er zijn korte jakken, wambuizen, lange overjassen, lederen voorschoten en rokken te zien. Opvallend zijn de geplisseerde en ingesneden pofmouwen en pofbroeken bij vooral enkele muzikanten, soms zelfs voorzien van vrolijke strikken aan de broek. De twee doedelzak spelende narren hebben wijde mouwen, waaraan grote flossen hangen. Sommige figuurtjes dragen sierlijke puntschoenen met versierde randen, andere dragen opvallende platte, open schoenen met een gesp (koemuilen) en er is er zelfs een met houten onderschoenen, zogenaamde trippen. Drie van de mannetjes dragen hoofddoeken, anderen mutsen of hoeden, meestal aan een band op de rug hangend. De twee doedelzakspelers zitten op kussens, waaraan flossen zijn bevestigd. Andere opmerkelijke details zijn een aan de riem hangend zwaard, een messchede, een gordeltas en een beurs van een type dat wel bij archeologisch onderzoek in de stad is opgegraven. Ook de kruiken die twee figuurtjes vasthouden komen precies overeen met keramiek zoals die in de Bossche bodem wordt teruggevonden. De dieren, voor zover het geen monsters betreft, zijn vrij natuurgetrouw weergegeven en nauwelijks gestileerd. Drie dieren dragen een merkwaardig, half uitgerold stuk materiaal, mogelijk een banderol of perkament voorstellend op de rug, waarvan de betekenis onduidelijk is. Nummers en merkenDe natuursteenblokken, waarmee van de veertiende tot de zestiende eeuw de luchtbogen werden gebouwd, werden niet op de steigers op maat gehakt. Dat gebeurde op de grond, in en rond de bouwloods en later – vanaf het einde van de vijftiende eeuw – op bestelling ook wel bij de steengroeve. Het grote bouwpakket dat elders, vlak bij of ver weg, werd vervaardigd moest boven op de steigers weer in elkaar gepast worden. Het spreekt voor zich dat de steenhouwers hierbij uiterst systematisch te werk gingen. Zij konden het zich niet permitteren dat de zware en kostbare blokken verwisseld zouden raken of niet zouden passen, wanneer ze naar hun plek werden gehesen. Daarom was op de blokken een uitgekiend nummersysteem uitgezet. Deze steenmerken of plaatsmerken zijn soms met krijt of verf aangebracht, en zijn daardoor in de loop der tijd verdwenen, maar ze werden ook dikwijls op onopvallende plaatsen in de steen gehakt. Op de Sint-Jan zijn ze op verschillende plaatsen terug te vinden. Zo komen ze voor bovenop de ruggen van de luchtbogen rond het koor van de kerk, waar de tufstenen afdekblokken en de hogels op de bogen alle genummerd zijn. Op de blokken zandsteen van de streefpijlers aan de zuidzijde van het schip zijn gehakte nummers te zien, die de plaatsing aanzienlijk moet hebben vereenvoudigd. Ook de luchtboogfiguren, zonder twijfel lokaal vervaardigd, vermoedelijk in de bouwloods, zijn voorzien van plaatsmerken in de vorm van nummers. Op de kopse zijden van de voetstukken, dus op de zijden die ingemetseld waren, is een nummering in de vorm van Romeinse cijfers, I tot VI, uitgehakt. Deze nummering verloopt van onder naar boven; de volgorde waarin de blokken logischerwijs geplaatst moesten worden. De nummering geeft overigens ook aan dat de plaats van de beeldjes niet willekeurig was, en zij wat plek betreft niet uitwisselbaar waren. Bij een van de beelden is het nummer III niet op het voetblok uitgehakt, maar boven op hoed die de aan de hals van het mannetje hangt, een plek die vanaf de grond nooit zichtbaar zou zijn (N-V.2). Bij een andere figuur is het plaatsnummer I boven in zijn rug aangebracht (N-VII.1)Een in dit verband zo mogelijk nog interessanter fenomeen, dat zich op de kopse zijden van sommige van de voetstukken laat zien, zijn de persoonsmerken, of steenhouwersmerken. Deze tekens werden vermoedelijk door de steenhouwer of beeldhouwer in de steen gehakt om aan te geven wie verantwoordelijk was voor het maken van het betreffende blok of sculptuur. Op en in de Sint-Jan zijn letterlijk nog duizenden van deze steenhouwersmerken bewaard gebleven, van zo’n 250 verschillende individuen. Op de voetstukken van de luchtboogbeelden zijn simpele merken van vier verschillende beeldhouwers te zien. Omdat maar een deel van de originele beelden bewaard is gebleven, en deze niet eens allemaal op de merken konden worden onderzocht, is het echter niet ondenkbaar dat er in werkelijkheid meer dan vier beeldhouwers met het hakken van de figuren belast waren. Op de bewaarde beelden komen twee eenvoudige persoonsmerken het meeste voor, te weten in de vorm van een kruisje ‘+’ en een maalteken ‘x’. Een wat gecompliceerder merk komt twee maal voor, maar is op beide beelden zo sterk beschadigd dat het niet geheel te reconstrueren is. Op het uitstekend bewaarde beeld van een monster met twee koppen (N-V.6) komt ook een goed zichtbaar, gecompliceerd persoonsmerk voor (afb. 35). De simpele persoonsmerken, de ‘+’ en ‘x’, komen ook op het muurwerk van de kerk voor, en wel alleen op het noordwestelijk deel van het schip. Het is de vraag of deze eenvoudige tekens als een echt persoonsmerk moeten worden aangemerkt. Ze zijn zo basaal dat zij in niets lijken op de honderden steenhouwersmerken aan de kerk, en moeten denkelijk worden gezien als merken die een onderscheid maken binnen de beeldenreeks. Dat laat onverlet dat ze vermoedelijk wel aangeven wie het betreffende beeld heeft gehakt, wat wordt bevestigd door de stilistische overeenkomsten tussen de gemerkte beelden. Vier beeldhouwersHoewel er onderlinge verschillen zijn, getuigt het beeldhouwwerk over het algemeen van een hoge artistieke kwaliteit. De meeste beelden zijn bijzonder gedetailleerd uitgevoerd, gebruik makend van de relatief zachte Avesner steen, terwijl het de vraag is of de details vanaf de grond zichtbaar waren. De hierna toe te lichten | 361 |
groep beelden van ‘gebrekkigen’ of ‘waanzinnigen’ lijkt het minst gedetailleerd te zijn en bleef enigszins grof in de steenafwerking. Er zijn grote verschillen op te merken in de dynamiek van de weergave van de figuren. Allereerst is er een groep, vooral dieren en monsters, die vrijwel symmetrisch en star op de dekrug zitten, wat wil zeggen dat ze er aan beide zijden van de luchtboog ongeveer hetzelfde uitzien. Dit in tegenstelling tot de figuren die duidelijk een zichtzijde hebben en een achterzijde. Deze groep, voornamelijk bestaande uit muzikanten, is zonder meer erg speels en dynamisch en met gedraaide torso’s gebeeldhouwd. De beelden zijn bovendien wat ranker dan die uit de derde en laatste categorie. Deze bestaat uit een aantal wat gedrongener en wat meer gestileerde figuren, waaronder de gebrekkige en mismaakte mannen. Voor zover dit zichtbaar is, lijkt deze laatste groep te zijn gemaakt door de beeldhouwer met merkteken ‘+’. Zijn merk komt ook voor op enkele dieren, maar enkel aan de noordzijde van het schip. Precies deze groep is ook heel herkenbaar door de afwijkende vorm van het voetstuk en een afwijkende, grovere afwerking van de natuursteen. Voor de speelse beelden is de beeldhouwer verantwoordelijk die het merkteken ‘x’ gebruikte. Zijn beelden komen zowel aan de noordzijde als aan de zuidzijde voor en zijn stijl is het meest herkenbaar. Hij maakte ook de pelikaan met jongen (N-II.2), Samson en de leeuw (N-IV.3), de adelaar met de inktpot (N-II.5) en de leeuw met banderol (Z-II.1). Deze beelden vallen op door de typische wijze waarop de veren en de manen van de beesten zijn weergegeven (afb. 36 en 37). Juist deze kenmerkende stijl van de gebeeldhouwde manen en veren brengt deze beeldhouwer in verband met beeldhouwwerk dat niet van de Sint-Jan afkomstig is. Een goed geconserveerd blok dat werd opgedoken uit de slotgracht van kasteel Bokhoven net buiten ’s-Hertogenbosch, is eveneens uit Avesner steen vervaardigd. Deze griffioen met wapenschild toont in detail opmerkelijke overeenkomsten met de genoemde luchtboogbeelden (afb. 38). De wijze typerende waarop met name de manen van de leeuwen zijn vormgegeven, doet vermoeden dat het beeldhouwwerk van dezelfde hand of hetzelfde atelier afkomstig is. Het beeld uit Bokhoven wordt op grond van het er aan vastzittende renaissancistische architectuurfragment globaal in de tweede kwart van de zestiende eeuw gedateerd.55 De beeldhouwer van de groep ‘gebrekkigen’ of ‘waanzinnigen’ is mogelijk ook op een andere plaats aan de Sint-Jan aan het werk geweest. Zijn beelden tonen overeenkomsten met de gebeeldhouwde hoofden die onder de balustrade in de vieringtoren zijn aangebracht (zie hoofdstuk 9). De wijze waarop de ogen en het haar van sommige hoofden is vormgegeven, komt sterk overeen met dat van de bedoelde luchtboogbeelden, al is door de verwering hiervan de detaillering veelal verdwenen. IconografieEr is ook een indeling te maken aan de hand van de thematiek en de betekenis van de authentieke beelden. Al valt het niet altijd mee de | 362 |
iconografie te doorgronden, er is wel duidelijk een aantal groepen aan te wijzen. Zo is er een belangrijke groep van twaalf muzikanten bewaard, die verspreid over de bogen aan zowel noord- als zuidzijde zijn geplaatst. Daarbij komen ook twee figuren die schertsinstrumenten, blaasbalgen, bespelen. Ook de groep monsters, duivels en dieren, twaalf stuks in totaal, waren over alle bogen verspreid. Van deze groep heeft een aantal duidelijk een symbolische betekenis, zoals de honing snoepende beer, de adelaar met de inktpot en de pelikaan met jongen. De beelden van gebrekkige figuren, of waanzinnigen, waarvan er vier stuks zijn bewaard maar waarvan er tot de restauratie meer van waren, zijn alle vlak bij elkaar gegroepeerd, aan de noord-oosthoek van het schip. Twee drinkebroers die mismaakte, visachtige gezichten kregen, kunnen hier aan worden toegevoegd. Tenslotte bestaat er een groep die als bindend thema ‘beroepen’ lijkt te hebben, zoals de metselaar en de pottenbakker. Het mag duidelijk zijn dat niet alle luchtboogfiguren binnen deze thema’s te vangen zijn en dat er enkele beelden zijn die zo beschadigd of verweerd zijn dat de oorspronkelijke voorstelling niet meer is af te lezen. Bovendien is er slechts net iets meer dan een derde deel van de oorspronkelijke beelden bewaard gebleven en kan een op het restant gebaseerde indeling een vertekend beeld geven. Het is wel belangrijk hierbij te vermelden dat uit onderzoek van de oude schetsen en foto’s is gebleken is dat veel van de negentiende-eeuwse luchtboogbeelden toch gebaseerd zijn op die middeleeuwse figuren die na de restauratie niet werden bewaard. Deze vaststelling geldt zowel voor de muzikanten als voor de monsters en de groep ‘gebrekkigen’. De vraag die zich opdringt, is of deze figuurtjes vervaardigd zijn ter lering en vermaak, of alleen ter vermaak? Met andere woorden, hebben we hier te maken met een beeldenreeks met een diepere betekenis dan wij nu bevroeden, in een beeldtaal die wij niet meer begrijpen, of bestaan ze slechts ter opvrolijking van het gebouw? Werden ze gehakt volgens een strak, opgegeven iconografisch schema of was de beeldhouwer een grote mate van vrijheid toebedeeld? Jan Hezenmans, geschiedschrijver en broer van restauratiearchitect Lambert, meent in zijn zijn in 1866 gepubliceerde werk over de Sint-Jan aan de noordzijde “aanvallers” van Gods huis te herkennen, en bovendien aan de zuidzijde een groep “rechtvaardigen”, verdedigers. Hij schrijft: “Op den rug der schraagbogen stijgt (-) het leger der aanvallers; het zijn gedrochten, dwergen, harpijen en ook menschen, maar menschen overgegeven aan brooddronkenheden en overdaad, die op het geluid van trommelen en pijpen tegen het huis des Heeren ten strijde trekken (-) Ieder der | 363 |
schraagbogen draagt zes hunner, aangevoerd door een muziekspeler of trommelaar, door een zwijn of ander dier. Men vindt er narren onder in volle gewaad, gulzigaards met een wijnkruik aan de lippen of den vleeschpot voor zich, gierigaards die aan beenderen knagen, zinnelijken, afgebeeld, zooals de middeneeuwen zulks gewoon waren, door den honingrovenden beer; raven, hijdra’s, heidenen, Turken”.56 Anderzijds beschrijft hij “de rechtvaardigen die naar het Huis des Heeren opklimmen, en wel die des ouden Bonds; Melchisedech en David zijn nog in wezen, de tempelbouwende Salomon en Samson die den leeuw verscheurt, zijn ook nog te herkennen, even als de drie Koningen, maar over het algemeen heeft dit beeldwerk veel meer geleden dan het vroeger beschrevene”. Deze beschouwing is vermoedelijk van grote invloed geweest op de wijze waarop zijn broer Lambert de luchtboogbeelden enkele jaren later zou restaureren en aanvullen. Een andere onderzoeker van de bouwgeschiedenis, C.-F.-X. Smits, ‘Doctor in de Archaeologie’, bestempelt de visie van Hezenmans uit 1866 als klinklare onzin en beredeneert in 1907 dat de beeldjes “de gezamenlijke menschheid” voorstellen; “De geheele menschheid is dan door dat leger van opstijgende beeldjes verpersoonlijkt. Tusschen de rangen der menschen bevinden zich eenige potsierlijke en phantastische typen, die den mensch op zijn weg door het leven bemoeilijken”.57 Deze minstens zo merkwaardige verklaring verraadt duidelijk de tekenen van de tijd waarin deze werd opgeschreven en kan vandaag de dag niet echt stand houden. Ook Jan Mosmans, in zijn boek over de bouwgeschiedenis van de Sint-Jan, had een afwijkende mening. Hij houdt het er op dat er geen sprake was van een vooraf | 364 |
opgesteld programma voor de beeldjes, en dat fantasie en vrijheid van de beeldhouwers hier allesbepalend zijn geweest.58 Kees Peeters duidt in zijn standaardwerk over de kerk de beeldjes als een “slechts anecdotisch getinte randversiering met willekeurige motieven, fabeldieren, muziekanten, potsenmakers (-)”.59 Hij wordt daarin gevolgd door Jos Koldeweij, die in de catalogus van de Bouwloods stelt dat er noch bij de originele, noch bij de nieuwe luchtboogsculptuur sprake is van enige samenhang.60 In de 96 luchtboog figuren op de Sint-Jan meende de schrijver dezes in 2004 dat veel van de luchtboogbeelden zo typisch zijn vormgegeven dat het onmogelijk lijkt dat zij géén diepere, al of niet vergeten betekenis zouden hebben gehad. Een gemeenschappelijke noemer zou de Mariadevotie kunnen zijn, maar rechtstreekse aanwijzingen hiervoor ontbreken.61 In reactie hierop opperde Petra de Ruiter in 2009 dat de aanwezigheid van verschillende dieren kan duiden op het thema De zeven hoofdzonden, al steunt deze beredenering wel sterk op de negentiende-eeuwse interpretatie van de beelden die bij de vervanging tijdens de eerste restauratie werd aangehouden.62 De overgebleven middeleeuwse beelden geven ook voor deze theorie te weinig houvast. De vastgestelde groepen worden hierna verder beschreven en uitgewerkt. Een bekend beeld dat niet direct in een van de groepen is te vatten, is dat van de man die zijn ontblote achterste toont (N-V.1, afb. 42 en 43a).63 Het zestiende-eeuwse mannetje, nu in het Noordbrabants Museum, zit overduidelijk met ontbloot achterwerk op de luchtboog en houdt demonstratief de rok omhoog. De figuur draagt een zwaar beschadigde muts met zij- en achterflappen, een ingesneden sierrand en nog net is een van de belletjes op de rand bewaard gebleven. Hij draagt een kort jak met een versierde kraag, en een met geboorde gaatjes versierde onderzoom. Verder draagt hij koemuilen en er hangt een grote hoed aan een koord om de hals op de rug van de figuur. Het thema van de broekzakker is vaker in beeldhouwwerk aan kerken te zien. Zo is er een ‘aarstoner’ uit het midden van de vijftiende eeuw te zien in de Sint-Joriskerk in Amersfoort, en een in de noordbeuk van de Oude Calixtuskerk in Groenlo.64 Ook aan de koorbanken van Aarschot en Diest zijn in hout gesneden aarstoners aangebracht.65 Het lijkt een middeleeuwse vorm van ‘mooning’: laten zien dat je schijt hebt aan de wereld, of een rechtstreekse belediging zoals van het opsteken van de middelvinger. Een vingerwijzing geeft de broekzakker in Diest, want hij houdt demonstratief een blaasbalg bij zijn achterste: een teken dat hij wind produceert. Mogelijk zijn het allemaal windenlaters en wordt op satirische wijze de blaaskaak aan de orde gesteld. ‘Het is al wind’ wat hij produceert, zegt het spreekwoord, het is allemaal zinloos, allemaal lucht. Een andere, ronduit negatieve associatie van stinkende winden is die met de duivel en zo zou hetmannetje op de luchtboog toch ook een religieuze betekenis kunnen hebben. In geïllustreerde getijdenboeken zien we margeschilderingen met narren die hun ontblote achterste tonen (afb. 43b). Ook in het getijdenboek dat Jean Fouquet omstreeks 1452-1460 voor Etienne Chevalier vervaardigde, is een dergelijke figuur zichtbaar. Op deze voorstelling, die vermoedelijk een toneelstuk verbeeldt waarin de marteling van de heilige Apollonia wordt nagespeeld, laat terzijde een nar zijn broek zakken om zijn blote billen te laten zien.66 In het Zuidfranse Capestang is in het kasteel van de bisschop van Narbonne op een van de balken van de zoldering van de grote zaal een nar geschilderd die ongegeneerd zijn opengesperde aars toont (afb. 43c).67 Een tweede nar in dezelfde houding op dit plafond uit het midden van de vijftiende eeuw knijpt er ook nog eens demonstratief zijn neus bij dicht. Opvallend genoeg zijn er op het plafond niet alleen narren te zien, maar ook misvormde figuren, speellieden, oosterlingen met kromzwaarden, (fabel-) dieren, monsters, hybriden, duivels en religieuze voorstellingen.68 De geschilderde thema’s op het plafond, waarvan vanwege de hoge kwaliteit wel is beweerd dat het door het atelier van Fouquet zou zijn geschilderd, laat dus meer figuren zien die overeenkomen met de figuren op de luchtbogen dan alleen met de broekzakkende figuur.69 Omdat de sterk beschadigde muts van de Bossche broekzakker nog duidelijk een belletje vertoont, zou het hier ook wel eens om de zotskap van een nar kunnen gaan, en is het beeld één van drie of vier narren die op de luchtbogen zijn uitgebeeld. Stilistisch gezien behoort de Bossche windenlater zonder twijfel tot de groep muzikanten en is vermoedelijk door dezelfde beeldhouwer, met het merk ‘X’, gehakt. Bij de negentiende-eeuwse restauratie werd het beeld gekuist. Het ontblote achterwerk is niet te zien maar in plaats daarvan zit de figuur in verder dezelfde houding op zijn hand. Een bij gebrek aan attributen niet te duiden beeld, is de sculptuur van twee tegenover elkaar zittende figuren, een oudere en een kind (Z-I.2, afb. 45).70 De sterk verweerde man, waarvan ook een hand en een arm mist, draait het hoofd schuin weg van het kind – alleen het onderlijf bleef bewaard – dat voor hem op de boog zit. Op een foto die rond 1930 in het Rijksmuseum werd gemaakt, heeft het beeld nog een hoofd, dat nu ontbreekt (afb. 44). Aan de zuidzijde was een sterk gelijkend beeld geplaatst, waarvan alleen het hoofd niet was bewaard (Z-V.2).71 Dit beeld van een man waar tegenover een kind lijkt te zitten, is alleen nog bekend door de foto van Schull en een schets van Hezenmans (afb. 68 en 69). Vergelijkbaar wat betreft het onderwerp, maar anders van stijl, is het sterk verweerde beeld van een man die in gedraaide houding aan de noordzijde van het schip zat. Tussen zijn knieën is op de rug van de boog het achterlijfje van een klein beest bewaard (N-II.3, afb. 46).72 De beweeglijke houding doet denken aan de groep muzikanten, maar er zijn verder geen aanwijzingen voor de oorspronkelijke betekenis. | 365 |
Noten | |
44. | Fusier 2007, 2-7. Morcher & Hammand 2007, ongenummerd. Den Hartog & Glaudemans 2013, 207-209. |
45. | Coppens & Concordius van Goirle 1948; Zeeuwe & De Vries 1978. |
46. | Peeters & Koldeweij 1989, 21-32. |
47. | Mosmans 1931, 301-308. |
48. | Koldeweij 1989, 64-81. |
49. | Koldeweij 1990, 87-89; Koldeweij, Vandenbroeck & Vermet 2001, 214-217; Glaudemans 2001, 21-24; Glaudemans 2004 A. Recent verscheen een herschreven versie van de laatste uitgave (Glaudemans 2015 B). De inleiding hiervan komt in grote lijnen overeen met dit hoofdstuk. |
50. | Tatton-Brown 2003, 196-204. |
51. | Cocke 1995, 144-145. |
52. | Fusier 2007, 2-7. Morcher & Hammand 2007, ongenummerd. |
53. | Schetsboekje gebroeders Donkers 1853-1854. Kerkarchief Museum de Bouwloods. |
54. | Alle bekende bladen zijn afgebeeld bij Mosmans 1931, 302-304. |
55. | Gruben 2012, 47-49. |
56. | Hezenmans 1866, 104-105. |
57. | Smits 1907, 181-182. |
58. | Mosmans 1931, 302-303. |
59. | Peeters 1985 A, 256-259. |
60. | Koldeweij 1989, 64. |
61. | Glaudemans 2004 A, 15-22. |
62. | De Bruin 2009, 11-12. |
63. | N-V.1, Noordbrabants Museum inventarisnummer 15738. Bruikleen bouwloods i-864, BK-NM-8652c. Oud plaatsteken III op de hoed. |
64. | Den Hartog 2012, 181-183 en Emmens 2005, 134. |
65. | Smeyers 2005, 70 en Theunissen e.a. 2011, 139. |
66. | Jean Fouquet, ‘De marteling van St. Apollonia’, Getijdenboek van Etienne Chevalier, Museé Condé, Chantilly. |
67. | Het thema van de broekzakkers komt veel meer voor in zuid Frankrijk, met name op beschilderde balklagen. Blanc e.a. 2011, 10-11. |
68. | Wessel 2003, 46-49. |
69. | Wessel 2003, 50. |
70. | Z-I.2, bouwloods i-857; BK-NM-1255. Het beeld werd in de negentiende eeuw hersteld als de terugkomst van de verloren zoon, maar de enige overeenkomst tussen het oude en het nieuwe beeld is dat er twee figuren zijn weergegeven. Het oude beeldhouwwerk laat het restant van een zeer klein kind zien en kan dus zeker niet de thuiskomst van de verloren zoon hebben voorgesteld. Glaudemans 2004 A, 32. |
71. | Z-V.2, het originele beeld bleef niet bewaard; bij de restauratie werd hier een aap geplaatst die zijn kind aan het vlooien is. Glaudemans 2004 A, 48. |
72. | N-II.3, bouwloods i-273; BK-NM-1251. Bij de negentiende-eeuwse restauratie werd dit beeld vervangen door een monster. Glaudemans 2004 A, 70. De administratie van de bouwloods plaatst het beeld foutief op N-VIII.1 (fluitspeler); de RCE plaatst het beeld foutief op N-VII.2. Koldeweij lokaliseerde dit beeld aan de zuidzijde op Z-I.2 (‘de verloren zoon’). Koldeweij 1989, 72 |
1907 |
RedactieLuchtbogenDe Kathedraal van 's Hertogenbosch (1907) 180-184 |
|
1931 |
RedactieLuchtboog-beeldjesDe St Janskerk te 's-Hertogenbosch (1931) 301 |
|
2009 |
Wim HagemansRestaurateur beeldjes keek niet zo nauwBrabants Dagblad donderdag 2 april 2009 |
|
2015 |
Lopen over 'dak' Sint-JanStichting Nationaal Monument Sint-Jan en De Efteling presenteren plannen voor Jeroen Bosch-jaar 2016 in Den Bosch.
Robèrt van Lith | Brabants Dagblad donderdag 9 april | 21
|
|
2015 |
Luchtbrug naar dakgoten van de Sint-JanHet publiek kan in 2016 luchtboogbeelden en andere details van Sint-Jan op hoogte bekijken.
Robèrt van Lith | Brabants Dagblad vrijdag 10 april 2015 | 30-31
|
|
2015 |
Kijken naar beelden die Bosch zagKlimmen in de Sint-Jan achter een groot doek naar de tijd van Jeroen Bosch, voor adembenemend uitzicht over de stad.
Jos van de Ven | Brabants Dagblad zaterdag 21 november 2015 | 1
|
|
2017 |
Alle Sint-Janbeeldjes, zonder kletsverhalenBert Verbruggen maakte een fotoboek van alle beeldjes op de Sint-Jan. Hij nam zijn foto’s tijdens de klim.
Bart Gotink | Brabants Dagblad woensdag 11 januari 2017 | Regio 4
|
Martien Coppens, 's-Hertogenbosch : Onder de ogen en bogen van de Sint-Jan (1984) 86-115
John Damen, Gids voor de Sint-Jan (1982) 30-31
C. Peeters, De kathedrale basiliek van St. Jan te 's-Hertogenbosch (1973) 26
C.F.X. Smits, De Kathedraal van 's-Hertogenbosch (1907) 180-185, plaat XIV