afb. na 1931
C. Peeters, 'De Sint Janskathedraal 's-Hertogenbosch' (1985) 248, 274
materiaal: tufsteen
De reliëfs aan de straalkapellen zijn verhalende reliëfs en gaan over het leven van Christus. | 40 |
M.B. Grotens-Kos, Beeldhouwkunst in de open lucht in
materiaal: natuursteen.
Een aantal reliëfs uit de jaren twintig en dertig waren dusdanig verweerd dat zij vervangen moesten worden: | 97 |
M.B. Grotens-Kos, Beeldhouwkunst in de open lucht in |
Op het zwaar verweerde reliëf waren voor de restauratie van 1931 drie figuren te herkennen. Links stond een mannelijke figuur ten voeten uit op een verweerde kraagsteen. De man droeg een lijfrok en had de linker knie wat opgetrokken, zoals karakteristiek is voor veel voorstellingen op de wimbergen omdat de figuren dan wat beter in de driehoek passen. Nog te zien was dat de man een met bloemmotieven versierde gordel droeg. Het overige van de figuur, armen en hoofd, was op enkele lange haarlokken en een stukje baard na vrijwel verdwenen en was slechts in contouren af te lezen. Rechts naast de man, nog redelijk goed herkenbaar, was de naar beneden hangende kop van een kameel zichtbaar. Een leidsel, een stuk touw, liep van de bek van het beest naar wat de leidende hand van de man zou kunnen zijn geweest. Naast deze figuren waren twee vormeloze uitsteeksels aanwezig die later als kamelenkoppen zouden worden hersteld. Het rechter deel van het reliëf toonde twee nog goed herkenbare figuren, waarvan de meest rechtse op een console in de vorm van een engel stond. De figuur droeg sierlijke puntschoenen en een lijfrok met een rijke, met bloemmotieven versierde gordel. Aan het verweerde hoofd was nog vast te stellen dat de man halflang krullend haar had en een baard. In zijn rechter hand hield hij een kelk of ciborie omhoog. De tweede figuur leek links achter de andere te staan. Ook hij droeg een lijfrok met een rijk versierde, metalen (?) gordel. De rechter arm van de figuur was afgebroken, de linker reikte, met de vinger wijzend naar boven. Van het hoofd was een deel van het gezicht met | 124 |
|
baard en enkele krullende haarlokken bewaard. Het hoofddeksel was verdwenen. Dat dit reliëf, op deze plek in de reeks, iets met de Drie Koningen te maken heeft, is alleen al op basis van de kleding en de aanwezigheid van een kameel niet te bestrijden. Toch valt er nog te twisten over wat er nu precies is uitgebeeld. Vroegere beschrijvers, Smits en Mosmans, kwamen er ook al niet helemaal uit. Zo is de ster van Bethlehem, door Xavier Smits in 1907 beschreven, vooralsnog nergens te bekennen. Hij schreef:
‘Frontaal n° 7 verplaatst ons in “den Dryeconinghen-spuel”. In 't middeleeuwsche kleed der edellieden, den korten rijk-omboorden lijfrok gestoken, zijn zij op weg van Jeruzalem naar David’s stad. De ster, die hen uit’t Morgenland gevoerd had, straalt weder boven hunne hoofden. De tweede koning (Melchior) heeft haar gezien en wijst haar opgetogen aan zijne gezellen. De koning (rechts) wendt het hoofd en schouwt naar de ster, die hen verder begeleidt tusschen Jeruzalem en Bethlehem’.111
Verder heeft Smits de drie kamelen niet herkend en geeft hij een gekunstelde verklaring voor het ‘masker’ dat de linker man (een koning?) voor zich uit houdt:
‘Op dezen weg voortschrijdend, zien wij hen afgebeeld om den pas-geboren Koning der joden hunne gaven aan te bieden. Den jonxken coninc offt moer (links) draagt een scepter in de hand en eene kelkvormige vaas met myrrhe. Vlak daarboven ter linker, houdt hij een aensicht (masker) dat den moor in het drama het gelaat bedekte. Bij de kribbe gekomen, zal hij
| 125 |
|
zich met het masker tooien, dat hij onderweg in de hand heeft genomen. Zoo iemand in het Driekoningenspel een masker behoefde, dan was het toch zeker deze neger-koning, wiens gelaat (in vorm en kleur) zoozeer moest afwijken van blanke koningen als Caspar en Melchior. Beneden der koningen voet zijn consolen aangebracht, waarop engeltjes voorkomen. Als voltooiïng der groep hebben zij hier ook beteekenis. De engelen toch hadden de Wijzen op hunne wegen beschermd en hen vermaand, niet langs Herodes naar Arabië terug te reizen’.
Jan Mosmans waagde het niet eens te zijn met deze beschrijving, maar ook hij herkende de kamelen niet:
‘Drie personen als ridders uitgedost, van welk één naar het hemelgewelf wijst, stellen blijkbaar de Drie Koningen op reis voor. Dat de jongste Koning, links, een scepter en een kelkvormige vaas met myrrhe draagt, en een aensicht (masker) omhoog houdt, durf ik niet onderschrijven. Hij heeft aan z’n linkerarm iets, dat op een dubbelrandig ovaal lijkt, hangen. De koning rechts, die het hoofd omwendt om óók de ster op te nemen, welke hun weder tusschen Jerusalem en Bethlehem was verschenen, houdt reeds het vaatwerk met goudmetaal gevuld in de rechterhand gereed, en zal dat op de volgende frontaal het Goddelijk Kind aanbieden’.112
Dat Smits en Mosmans worstelden met de exacte duiding van de voorstelling is hun nauwelijks aan te rekenen vanwege de staat waarin het reliëf verkeerde toen zij het bestudeerden. Veel details kwamen pas tevoorschijn nadat de vele kalklagen | 126 |
|
zorgvuldig waren verwijderd. Maar wat nog veel belangrijker was voor het herstel en de duiding, was het gipsafgietsel dat rond 1880 was gemaakt. Hierop waren namelijk veel meer details en onderdelen zichtbaar, die in de vijftig jaar die er op volgden alle verdwenen waren. Zo was in 1880 de linker figuur nog geheel intact, inclusief het hoofd met baard, lange haren en muts. In zijn rechter hand hield hij een stok die op zijn schouder rustte. Naast de figuur waren alle drie de kamelenkoppen nog geheel intact en herkenbaar. Tenslotte was op het afgietsel de kroon van de meest rechtse koning nog aanwezig. Voor het vervaardigen van een kopie had men in 1931 dus veel meer aanwijzingen dan die van het verweerde reliëf zelf. Dat al deze details in 1880 nog aanwezig waren, wordt bevestigd door een vroege foto van de straalkapellen, waarop duidelijk de linker figuur met stok en de drie kamelenkoppen herkenbaar zijn. Het reliëf opnieuw beschouwend, lijkt het onwaarschijnlijk dat met de linker figuur een koning is bedoeld. Eerder zal hier gezien de stok en de muts een begeleider of verzorger, kamelenmenner zijn uitgebeeld. De voorstelling kan dan ook niet los worden gezien van die op het goed bewaarde volgende wimbergreliëf, nummer 8, waar de derde, oudste koning Maria met kind aanbidt. Deze koning heeft ook een opvallend lange baard en is zeker niet te vergelijken met een van de figuren op reliëf 7, waarop dus slechts twee koningen voorkomen. De kopie van het plastiek werd in 1931 zeer nauwkeurig naar de voorhanden gegevens gehakt door Jos Goossens in Ettringer tufsteen. De linker koning kreeg daarbij een nieuw bedacht, niet op resten gebaseerd geschenk in de vorm van een schaal met deksel in de hand. Het reliëf verkeerde aan het einde van de jaren zeventig al in een zo slechte staat dat het moest worden vervangen. De nieuwe kopie werd in Obernkirchner zandsteen gehakt door Jacques de Bresser en in 1984 geplaatst. Hierbij zijn met name de gezichten van de figuren veranderd en werd de stok van de linker figuur een knuppel. De kamelenkoppen zijn zwaarder uitgehouwen, waardoor het nu eerder paardenkoppen lijken. | 127 |
| Noten | |
| 111. | Smits 1907, p.154. De schets, inclusief ‘masker’ is weergegeven op plaat X, aangeduid met ‘Driekoningen’. |
| 112. | Mosmans 1931, p. 284. |
Ronald Glaudemans, De Straalkapellen : Bouwhistorisch onderzoek 2003-2008 (2008) 124-127
|
Op het sterk verweerde zwikreliëf Z7 waren tot voor de restauratie van 1931 drie figuren te herkennen. Links stond een man ten voeten uit op een verweerde kraagsteen. De man droeg een lijfrok en had de linker knie wat opgetrokken, zoals karakteristiek is voor veel voorstellingen op de wimbergen omdat de figuren dan wat beter in de driehoek passen. Nog te zien was dat de man een met bloemmotieven versierde gordel droeg. Het overige van de figuur, armen en hoofd, was op enkele lange haarlokken en een stukje baard na vrijwel verdwenen en was slechts in contouren af te lezen. Rechts naast de man, nog redelijk goed herkenbaar, was de naar beneden hangende kop van een dier, een kameel zichtbaar. Een leidsel, een stuk touw, liep van de bek van het beest naar wat de leidende hand van de man zou kunnen zijn geweest. Naast deze figuren waren twee vormeloze uitsteeksels aanwezig die later als kamelenkoppen zouden worden hersteld. Het rechter deel van het reliëf toonde twee in postuur nog goed herkenbare figuren, | 111 |
|
waarvan de meest rechtse op een console in de vorm van een engel stond. De figuur droeg sierlijke puntschoenen en een lijfrok met een rijke, met bloemmotieven versierde gordel. Aan het verweerde hoofd was nog vast te stellen dat de man halflang krullend haar had en een baard en bovendien was er een restant en afdruk van een kroon. In zijn rechter hand hield hij een kelk of ciborie omhoog. De tweede figuur stond links, deels achter de andere. Ook hij droeg een lijfrok met een rijk versierde, metalen gordel. De rechter arm van de figuur was afgebroken, de linker reikte, met de vinger wijzend naar boven. Van het hoofd was een deel van het gezicht met baard en enkele krullende haarlokken bewaard, en een aanzienlijk deel van een kroon. Dat dit reliëf, op deze plek in de reeks, iets met de Drie Koningen te maken heeft, is alleen al op basis van de kleding en de aanwezigheid van een kameel niet te bestrijden. Toch valt er nog te twisten over wat er nu precies is uitgebeeld. Vroegere beschrijvers, Smits en Mosmans, kwamen er ook al niet helemaal uit. Zo is de ster van Bethlehem, door Smits in 1907 genoemd, vooralsnog nergens te bekennen.103 Verder heeft hij de drie kamelen niet herkend en geeft hij een gekunstelde verklaring voor het “masker” (in werkelijkheid een kamelenkop) dat de linker man volgens hem voor zich uit hield. Jan Mosmans was het niet eens met deze beschrijving, maar ook hij herkende de kamelen niet. Hij zag de rechter figuur als de derde koning, maar wist niet wat er naast was uitgebeeld.104 Dat zowel Smits als Mosmans worstelden met de exacte duiding van de voorstelling is hun nauwelijks aan te rekenen vanwege de staat waarin het reliëf verkeerde toen zij het bestudeerden. Veel details kwamen pas tevoorschijn nadat de vele kalklagen zorgvuldig waren verwijderd. Hadden zij de schetsen van de gebroeders Donkers uit 1854 bekeken, dan waren ze wellicht op andere gedachten gekomen, want de drie kamelenkoppen worden door hen duidelijk weergegeven. Maar wat nog veel belangrijker was voor het herstel en de duiding, was het gipsafgietsel dat rond | 112 |
|
1880 was gemaakt. Hierop waren namelijk veel meer details en onderdelen zichtbaar, die in de vijftig jaar die er op volgden alle verdwenen waren. Zo was in 1880 de linker figuur nog geheel intact, inclusief het hoofd met baard, lange haren en muts. In zijn rechter hand hield hij een stok die op zijn schouder rustte. Naast de figuur waren alle drie de kamelenkoppen nog geheel intact en herkenbaar. Tenslotte was op het afgietsel de kroon van de meest rechtse koning nog aanwezig. Voor het vervaardigen van een aangeheelde kopie had men in 1931 dus veel meer aanwijzingen dan die van het verweerde reliëf zelf. Dat al deze details in 1880 nog aanwezig waren, wordt bevestigd door een vroege foto van de straalkapellen, waarop duidelijk de linker figuur met stok en de drie kamelenkoppen herkenbaar zijn. Het reliëf opnieuw beschouwend, lijkt het onwaarschijnlijk dat met de linker figuur een koning is bedoeld. Eerder zal hier gezien de stok en de muts een begeleider of verzorger, een kamelenmenner zijn uitgebeeld. Het reliëf moet dan ook in samenhang worden gezien met het goed bewaarde volgende zwikreliëf z8, waar de derde, oudste koning Maria met kind aanbidt. Deze koning heeft ook een opvallend lange baard en is daarmee zeker niet te vergelijken met een van de figuren op reliëf z7, waarop dus slechts twee koningen voorkomen.105 | 113 |
| Noten | |
| 103. | Smits 1907, 154. De schets, inclusief ‘masker’ is weergegeven op plaat X, aangeduid met ‘Driekoningen’. |
| 104. | Mosmans 1931, 284. |
| 105. | Een nauwkeurige tufstenen kopie van Jos Goossens werd in 1931 geplaatst. Een nieuwe kopie in Obernkirchner zandsteen, gehakt door Jacques de Bresser, verving deze in 1984. |
Ronald Glaudemans, De Sint-Jan te 's-Hertogenbosch : Bouwgeschiedenis en bouwsculptuur 1250-1550 (2017) 111-113
| 1931 |
Jan MosmansFrontalen langs de facetten der straalkapellen (No. 7)De St. Janskerk te 's-Hertogenbosch (1931) 284 |
Ronald Glaudemans, De Sint-Jan te 's-Hertogenbosch : Bouwgeschiedenis en bouwsculptuur 1250-1550 (2017) 111-113
Ronald Glaudemans, De Straalkapellen : Bouwhistorisch onderzoek 2003-2008 (2008) 124-127
J.C.A. Hezenmans, De St. Jans-kerk te 's Hertogenbosch (1866) 105
C. Peeters, De Sint Janskathedraal te 's-Hertogenbosch (1985) 248, 274 (afb. 177-178)
C.F.X. Smits, De Kathedraal van 's Hertogenbosch (1907) 154, plaat X
Frans van Valderen, De kathedrale basiliek van St. Jan te 's Hertogenbosch (1949) 107