Fotopersbureau Het Zuiden, 24 februari 1933
|
De soldaten in het Bossche garnizoen werden ondergebracht in barakken of bij de burgers thuis. Dat leidde in het midden van de achttiende eeuw tot moeilijkheden, omdat er teveel soldaten waren. Normaal telde het garnizoen zo'n 2.000 tot 3.500 man. Maar toen de Oostenrijkse Successieoorlog in het huidige België uitbrak, werd dit aantal snel vergroot. I totaal tienduizend soldaten bevonden zich in de stad. Zij konden gebruik maken van de zojuist gereedgekomen kazernes. Het stadsbestuur had - om de last voor de inwoners te verlichten - een aantal moderne kazernes laten bouwen. Het waren de Tolbrug-, de Mortel-, de Berewout- en de Sint-Jacobskazerne. De Berewoutkazerne bevatte 24 kamers met in elk zes bedsteden. In totaal kon deze kazerne aan 288 soldaten onderdak bieden. De nieuwe kazernes in totaal herbergden bijna 2.700 militairen.
De vestingstad 's-Hertogenbosch moest er rekening mee houden dat zij belegerd kon worden. Dat betekende dat er voldoende kruit en kogels in de stad diende te zijn. Maar dat niet alleen. Er moest voedsel zijn voor een periode van twee maanden, zowel voor de soldaten als de Bosschenaren zelf.
In een 'Memorie de Mond behoeftes' ging men uit van zesduizend soldaten en negenduizend burgers. Weliswaar kende de stad 12.500 inwoners, maar een aantal rijkere inwoners hadden eigen voorraden terwijl de Godshuizen eveneens eigen voorraden bezaten. In de Memorie wordt rekening gehouden met zesduizend rokers van het garnizoen (dus alle soldaten!) en 3.200 Bosschenaren. Gemiddeld gebruikte men in de achttiende eeuw twee pijpen per dag. Daags waren er 18.400 pijpen nodig en de voorraad voor zestig dagen zou zelfs 1.104.000 exemplaren moeten bevatten!
Maar er was méér nodig: achtienduizend pond brood per dag. Voor twee maanden: meer dan een miljoen pond. En ook veel bier (630.000 liter) en gedistilleerd (zestigduizend liter). Van vlees en grutterswaren moesten er in de voorraadschuren elk 315.000 pond zijn, voor vis en kaas moest er elk 157.500 pond in voorraad worden gehouden. Eveneens moest er voldoende olie en tabak in de stad zijn.
De zeepvoorraad in 's-Hertogenbosch was duizend pond. Dat oordeelden de samenstellers van de Memorie voldoende: „Deeze provisie ofschoon niet hoognodig, is genoegzaam in de stad”, terwijl men er bij opmerkte dat er tevens een zeepziederij binnen de vestingmuren was gelegen.
|
Brabants Dagblad donderdag 7 april 1988
|
Nadat in 1566 de Beeldenstorm de stad Den Bosch had geteisterd, kregen wij een garnizoen toegewezen. Immers, de regering in Brussel vond dat de Bosschenaren die zelf nog niet eens de rust in de stad konden handhaven, zich ook niet tegen een mogelijke vijand zouden kunnen verdedigen. Tien jaar later echter was 's-Hertogenbosch weer vrij van een garnizoen. Dat zou tot 1603 duren. In 1601 en ook in 1603 werd 's-Hertogenbosch tijdens de Opstand, de 80-jarige oorlog, belegerd door de Staatse Troepen van Maurits. In 1601 was Maurits genoodzaakt onverrichterzake het beleg op te geven. En in 1603?
Aartshertog Albrecht kwam de belegerde stad te hulp, met tweeduizend manschappen. Op 4 oktober werd hij welkom geheten en kreeg de sleutels van de stad in een groene fluwelen beurs aangeboden. De Bosschenaren waren blij met de verleende hulp: de hertog mocht de stad inrijden onder 'een hemel' die door vier belangrijke inwoners gedragen werd.
Twee weken later kwamen nog eens vijfduizend soldaten om de stad te ontzetten. Aangezien de omgeving drassig was en het vrijwel onmogelijk werd om óm de stad heen te trekken, vroeg Albrecht toestemming van het stadsbestuur om dwars door de stad te mogen marcheren. Dat werd toegestaan. De soldaten trokken de Hinthamerpoort binnen, en hadden volgens plan de stad via de Sint-Janspoort weer moeten verlaten, om de Staatse Troepen bij Deuteren aan te vallen. Echter, op de Markt aangekomen, liet Albrecht de troepen halt houden. Nu waren er opeens zoveel vreemde soldaten in de stad, dat het stadsbestuur geen zeggenschap meer had: 's-Hertogenbosch had opnieuw een vreemd garnizoen! Ze was niet aleen vestingstad, maar ook garnizoenstad.
De Bosschenaren waren het er niet mee eens en protesteerden heftig. Tevergeefs. Vanaf oktober 1603 kreeg de stad eensklaps drieduizend militairen te herbergen. Omdat vele soldaten gehuwd waren en kinderen hadden, kreeg men te maken met een plotselinge bevolkingsgroei van 5519 personen! Deze werden allen bij de burgerij ondergebracht, omdat er geen kazernes of barakken in de stad waren. Om orde en rust in de stad te handhaven werd er voor de burgerij een avondklok ingesteld en kregen de herbergen met een vervroegd sluitingsuur te maken.
Het aantal in de stad gelegerde militairen is in de loop van de eeuwen steeds wisselend geweest. Thans kent de stad nog slechts één kazerne, maar in de directe omgeving - Vught - zijn er nu anno 1989 nog verscheidene aanwezig.
|
Brabants Dagblad donderdag 16 november 1989
|
In 1567, een jaar na de beeldenstorm, kreeg 's-Hertogenbosch een garnizoen binnen haar wallen. Voordien was de stad steeds door eigen inwoners verdedigd. Tijdens de beeldenstorm had het stadsbestuur de macht niet meer in handen en moest het door een door Brussel opgelegd garnizoen toestaan. Dat bleef tien jaar. Op 21 september 1577 verliet het garnizoen de stad weer en kreeg het stadsbestuur de sleutel van de stadspoorten terug. En dat, terwijl De Nederlanden toch midden in de opstand verwikkeld waren... In 1603 sloeg Maurits een beleg rond de stad. Vanuit Brussel kwam aartshertog Albertus om de stad te ontzetten. Hij vestigde zijn hoofdkwartier ten zuid-oosten van de stad, in het verlaten klooster Eikendonk. Zijn leger bevond zich in Sint-Michielsgestel, Schijndel en Den Dungen. De omgeving van de belegerde stad was zeer drassig; het was moeilijk voor het leger om om de stad heen te trekken. Daarom ging Albertus 's nachts, zonder lawaai te maken en zonder licht, met een deel van zijn leger dwars door de stad heen en via de stadspoort er weer uit: naar het Reut, halverwege de stad en Vught. Maurits zette echter een aanval in en het leger van Albertus trok zich terug, vele doden en gewonden achterlatend. De volgende nacht trok Albertus weer heimelijk via de Hinthamerpoort de stad binnen. Het stadsbestuur was van mening, dat Albertus opnieuw via een van de stadspoorten, de Sint Janspoort, de stad zou verlaten om het door Maurits opgerichte fort bij Deuteren aan te vallen. Echter op de Markt aangekomen liet de aartshertog het leger halt houden. 's-Hertogenbosch had opnieuw een garnizoen. Het stadsbestuur was verontwaardigd: dat mocht niet! Ook de burgerij was allerminst tevreden met deze gang van zaken. Maar, hoe anders te handelen dan dit toe te staan. Immers, er lag een vijandelijk leger onder leiding van Maurits aan de stad en de vijfduizend man Spaanse troepen in de stad zelf! De soldaten (later, na het vertrek van Maurits teruggebracht tot 2.500) werden ingekwartierd bij de burgerij. Zij zouden licht en vuur, olie, zout en zuur (voor de voedselbereiding) en één strozak voor twee personen, één verschoning per twee weken en een kamer voor twee personen krijgen. De Bosschenaren zelf en de stad zou dit allemaal voor moeten schieten. Terugbetaling door de hogere overheid zou altijd te laat en dikwijls niet komen. Militair gouverneur van de stad was Anthony Schets van Grobbendonck; deze was immers in 1596 benoemd. Maar nu had hij - behalve de gewapende Bosschenaren - ook een echt militair garnizoen onder zich. 's-Hertogenbosch was opnieuw garnizoensstad geworden. Zij zou dit blijven. Nu, bijna vier eeuwen later zijn er geen kazernes meer in de binnenstad. Twee kazernes zullen binnenkort hun militairen zien vertrekken: de Koning Willem I-kazerne aan de Vlijmenseweg en de Isabella-kazerne (gebouwd op het bovengenoemde Reut). Dan blijven van de garnizoensstad nog slechts de marechaussee-kazerne en een oefenterrein van de Genie bij Crevecoeur over. |
Brabants Dagblad donderdag 14 november 1991
|
De parate troepen van het Nederlandse leger verlaten deze week 's-Hertogenbosch. Morgen wordt er afscheid genomen na praktisch 400 jaar garnizoen. Vanaf 1567 - met een korte onderbreking - waren er soldaten in de stad gelegerd. Reeds eerder, in 1577, verliet het garnizoen de stad, en werd de verdediging ervan overgelaten aan de Bosschenaren zelf: de ambachtsgilden en de schutterijen. Vanaf het ogenblik dat de stad in 1567 na de heftig woedende Beeldenstorm een vreemd garnizoen kreeg opgelegd, heeft het stadsbestuur geprobeerd dit garnizoen kwijt te raken. Het waren vooral Spaanse soldaten die zich misdroegen en na hun ontslag in de Meierij bleven hangen en er het platteland onveilig maakten.
Omdat de Opstand veel geld kostte, moesten ook Brabant en de stad 's-Hertogenbosch hieraan bijdragen. In 1568 gaf de stad toestemming aan haar afgevaardigden in Brussel akkoord te gaan met een bede van 65.000 gulden voor de betaling van grensgarnizoenen en 300.000 gulden voor de verdediging van het land. Maar dan moesten de troepen wel uit 's-Hertogenbosch weggehaald worden!
De stad kreeg haar zin niet. Telkens vroeg de landsregering grotere bedragen, terwijl ook de kosten voor het garnizoen op de stad zelf bleven drukken. Zelfs de bisschop trok als een vertegenwoordiger van de stad naar het zuiden om de zaak te bepleiten; tevergeefs.
Landvoogd Alva vertrok (1574) en zijn opvolger Requesens stierf plotseling (1576). Het gevolg was dat vele Spaanse soldaten in het zuiden in opstand kwamen. Deze Spaanse Furie dreigde ook voor de Hertogstad. Afgesproken werd dat 's-Hertogenbosch haar garnizoen kwijt zou raken. Echter, toen dit alles officieel geregeld was, weigerden de soldaten - dat waren vooral Duitsers - de stad te verlaten; zij hadden immers nog vele maanden soldij tegoed!
Wat nu te doen? Burgers leverden zilver in om de soldaten te kunnen betalen. De militairen zelf werden intussen zoveel mogelijk 'zoet gehouden' met bier en kaas. Dit lukte niet erg en overal in de stad wierpen soldaten barricaden op om zich tegen de burgers te kunnen beschermen. Tenslotte lukte het de stad om het benodigde geld in Antwerpen bij elkaar te krijgen: zes maanden soldij zou men in geld ontvangen, de overige twee achterstallige maanden zouden in natura, in lakense stoffen, betaald worden als de soldaten de stad verlaten hadden.
Op 21 september 1577 verliet het garnizoen de stad, zij namen Bossche gijzelaars mee, en trokken naar Oirschot. Daar wachtten zij op de stedelijke deputatie die - onder begeleiding van de leden van De Oude Schuts met hun kruisbogen - naar Antwerpen getrokken waren om het grote geldbedrag te halen.
Op 27 september 's nachts om 2 uur werd het geld in Oirschot overhandigd en konden de Bosschenaren terugkeren naar de Hertogstad. Daar werd toen feest gevierd en ondermeer een herdenkingspenning geslagen. De stad was bevrijd van het garnizoen en een rijke maaltijd met pasteien en taarten, eendvogels, lamsbouten en veldhoenders werd gebruikt op de goede afloop.
Het vertrek morgen van het Regiment Van Heutsz zal minder emoties losmaken dan in 1577; de meeste Bosschenaren zal het weinig uitmaken dat de stad geen garnizoensstad meer is.
|
Brabants Dagblad donderdag 21 mei 1992
| 1972 |
J. Mac LeanDe garnizoenen der Schotse compagnieën voor 1665Gens Nostra 27 (1972) 382-386 |
|
| 1988 |
Henny MolhuysenVerhalen en legenden : Meer dan een miljoen pijpenBrabants Dagblad donderdag 7 april 1988 |
|
| 1989 |
Henny MolhuysenVerhalen en legenden : GarnizoensstadBrabants Dagblad donderdag 16 november 1989 |
|
| 1992 |
Henny MolhuysenVerhalen en legenden : Garnizoen wegBrabants Dagblad donderdag 21 mei 1992 |
| 1958 |
C.J. GuddeVier eeuwen geschiedenis van het garnizoen 's-HertogenboschDrukkerij Taxandria N.V. | 's-Hertogenbosch 1958 • |