Groote Stroom 
Algemene karakteristiek

1. Pré-stedelijke ontwikkeling

Zoals reeds vermeld kwam tijdens het Holoceen nabij het huidige Hinthamereinde de samenvloeiïng totstand van de riviertjes de Dommel en de Aa. Aangezien het stroomgebied van de Dommel aanmerkelijk groter is dan dat van de Aa, kan in deze situatie de Aa als een zijrivier van de Dommel worden beschouwd. Na de samenvloeiing werd onder invloed van het regime van de Maas, via de Groote Stroom en de rivier de Dieze, een meer westelijke afstroomrichting gevolgd waardoor de uitstroom in de rivier de Maas ten noorden van het huidige Engelen totstand kwam.
Door sedimentatie vanaf het begin van het Holoceen werd o.a. het Beneden-Dommel/Aadal opgevuld door z.g. verspoeld dekzand dat door waterstromen vanaf de hoger gelegen dekzandgebieden werd aangevoerd. Dit zandpakket is in de binnenstad van 's-Hertogenbosch gelegen tussen ± 1.00 - en 1.50 m + NAP. Voorts had ter plaatse van uitwaaiingskommen en afgesloten rivierarmen reeds in een vroegtijdig stadium van het Holoceen veenvorming plaats. De basis van deze veenvorming is nabij de Groote Stroom in de binnenstad zelfs plaatselijk gelegen op ± 2.00 m - NAP.
In het Beneden-Dommel/Aadal is de Groote Stroom altijd een onderdeel geweest van de hoofdafvoerstroom van de rivier de Dommel. Deze situatie was ook nog aanwezig toen de Bosschenaren begonnen in te grijpen in het stromenstelsel in en rondom de 1e vestingmuren.

2. Geografische omschrijving

De Groote Stroom neemt een aanvang ter plaatse van de instroomopening van de Grote Hekel in de zuidelijke 14e eeuwse stadsmuur.
Via de stroomgedeelten langs de Casinotuin, Bethaniestraat, Hinthamerstraat en de Orthenstraat heeft de uitstroom plaats in de Brede Haven onder de Kalkbrug.
De totale lengte is 1596 meter, te onderscheiden in:
Open stroomgedeelten1067.50 m
Overdekte stroomgedeelten360.00 m
Overbruggingen23.50 m
Overkluizingen67.50 m
Bruggen77.50 m
Van het bevaarbare gedeelte van de Groote Stroom is ongeveer 86 % open water.

3. Fysisch geografische kenmerken

Tijdens de stichting van 's-Hertogenbosch in 1185 waren de fysisch geografische kenmerken met betrekking tot de hogere­ en lagere terreingedeelten langs de Groote Stroom nog geheel aanwezig. De linkeroevergedeelten bestonden voornamelijk uit hoger gelegen dekzandgebieden. Dit in tegenstelling tot de rechteroever waar de lager gelegen dekzandgebieden waren gesitueerd. Deze hoger en lager gelegen gebieden waren tijdens de stichting van de stad resp. nog gelegen tussen 2.50 en 6.50 m + NAP en 2.30 en 2.50 m + NAP.
Door sedimentatie van zwaarder meegevoerd materiaal in de Dommel ontstond, door de steeds terugkerende hoge waterstanden, direct naast de stroom op de rechteroever geleidelijk aan een z.g. oeverwal. Deze oeverwal was ± 0.20 - 0.40 m hoger gelegen dan het dalgebied. Afstroming van het water vanuit het dalgebied werd hierdoor extra bemoeilijkt waardoor achter deze oeverwal een moerassig gebied met veenvorming ontstond.
Do Hoogma
Antropogene ontwikkelingen na 1185

1. Vestigingscondities en bouwlocaties

Het zal duidelijk zijn dat deze bodemopbouw in deze laaggelegen dalgebieden, in samenhang met de min of meer moerassige situatie, geen gunstige vestigingscondities betekende voor de eerste Bosschenaren. De sterk wisselende waterstanden in de rivier de Maas en de hiermede samenhangende waterstanden in de rivier de Dommel worden hier het sterkst gevoeld.
In de eerste eeuwen van de stadsgeschiedenis bleven deze gebieden dan ook nagenoeg onbebouwd. De (nieuwe) Bosschenaren kozen om begrijpelijke redenen de hoger gelegen gronden als vestigingsplaats.
De meest gunstige vestigingsplaats in het beneden Dommel/Aadal was gelegen ter plaatse van de huidige Markt en Pensmarkt direct ten zuiden van de Dommel.
De ook voor de eerste bewoners noodzakelijke watervoorziening was op korte afstand van de vestigingsplaats beschikbaar.
Reeds gedurende de tweede helft van de 12e eeuw werd begonnen met het rooien van het bos ter plaatse. De eerste bebouwingen verschenen vermoedelijk op het hoogste gedeelte langs de noordzijde van de huidige Markt en Pensmarkt. In het eerste kwart van de 13e eeuw werd de eerste ommuring aangelegd. Het terrein buiten deze ommuring en langs de Dommel had nog een sterk landelijk karakter met vermoedelijk verspreid voorkomende agrarische bebouwing. Eén van deze bebouwingen is tijdens archeologisch onderzoek aangetoond direct ten noorden van de St.Jan in de nabijheid van de vermoedelijke romaanse voorganger gebouwd tussen 1223 en 1260.
In de loop van de 13e eeuw nam het aantal bewoners rondom de eerste ommuring sterk toe. Met name langs de noordzijde van de Hinthamerstraat, op de noordelijke dekzandrug, was dit o.a. het geval. Tussen 1275 en 1350 hadden, eveneens in verband met deze toename maar ook door een sterke stijging van de gemiddelde waterstand in de Maas, voorts ophogingen plaats ten oosten van de eerste ommuring op de laaggelegen oevergedeelten van de Dommel in het beneden Dommel/Aadal. Door deze ophogingen waren de bewoners enigermate gevrijwaard van de nadelige gevolgen van hoge waterstanden in de rivier de Dommel.
Gedurende de 13e eeuw stroomde de Dommel nog met een grote boog rondom de Windmolenberg ten oosten van de eerste vestingmuren. Het oost-west gerichte stroomgedeelte ten noorden van de Markt was opgenomen binnen deze vestingm­ren (de oorspronkelijke Markstroom).
De hoger gelegen gronden langs de linkeroever waren uitstekende vestigingsplaatsen. Dit werd nog bevorderd vanwege het gegeven dat deze plaatsen veelal waren gelegen tussen een weg- en waterverbinding.
De lager gelegen gronden op de rechteroever werden gedurende de 14e en 15e eeuw voornamelijk in gebruik genomen door kloos­tergemeenschappen. Deze gronden waren vanwege het grote noodzakelijke oppervlak hiervoor uitermate geschikt. Aangezien grote gedeelten van de kloosterterreinen bestonden uit onbebouwde percelen o.a. (moes)tuinen, was een lager gelegen ligging hiervan niet direct een groot bezwaar. In het begin van de 16e eeuw waren ± 10 kloostergemeenschappen gevestigd langs de Groote Stroom.
Voor de bereikbaarheid van de kloosterterreinen, vanaf de hoger gelegen gronden, was de bouw van een brug over de naastgelegen stroom noodzakelijk.
Deze situatie deed zich uiteraard met name voor indien geen gebruik kon worden gemaakt van een reeds bestaande oeververbinding. De bouw van de bruggen zal veelal gelijktijdig met de bouw van de kloostergebouwen en de daarmede samenhangende noodzakelijke plaatselijke verhoging van het bouwterrein hebben plaats gehad.
De kloosterterreinen werden doorgaans omringd door scheidings- en afwateringssloten waardoor ook de waterhuishouding binnen deze terreinen enigermate kon worden beheerst.
Welgestelde particulieren woonachtig op de hogere gedeelten langs de Groote Stroom hadden tijdens de late Middeleeuwen meestal gronden in eigendom, gelegen op de andere oever van de stroom. Deze gronden werden gebruikt als bleekveld, moestuin of hof. De oorspronkelijke bewoning aan de noordzijde van de Markt is hiervan een goed voorbeeld. Een overbrugging over de (oorspronkelijke) Marktstroom was hierbij noodzakelijk.
Na 1629 werden de kloosterterreinen met de aanwezige bebouwingen geconfisqueerd en verkocht. Hierdoor ontstonden nieuwe bouwplaatsen voor de Bosschenaren. Een geleidelijke ophoging van de nog laag gelegen terreinen ging hiermee gepaard. In de binnenstad van 's-Hertogenbosch zijn de ophogingen op de laagste gedeelten hier het omvangrijkst en bedragen ± 3.50 - tot 4.00 m.
De ophogingen betekenden in de meeste situaties niet de noodzakelijke herbouw van de reeds bestaande bruggen. Mede als gevolg van de noodzakelijke doorvaarthoogte, met name voor de vele hooischepen naar de Meierij, lag het dek van de bruggen reeds op een vrij hoog niveau.
Een gedeelte van de laaggelegen rechteroever van de Dommel dat sinds de stichting van de stad nagenoeg onbebouwd is gebleven is de z.g. Casinotuin gelegen tussen de Hekellaan en de Cavelariestraat. Het middeleeuwse gebruik van storten van stadsvuil op laaggelegen terreinen heeft hier tot in de 19e eeuw plaats gehad.

2. Het graven van waterlopen

Reeds tijdens de aanleg van de 1e omwalling c.q. ommuring in het begin van de 13e eeuw werd ingegrepen in de aard van de afstroom van de Groote Stroom. Aan de buitenzijde van het oostelijke verdedigingswerk werd, zoals elders langs de ves­ting, een gracht gegraven. De natuurlijke waterloop (de oorspronkelijke Marktstroom) werd opgenomen binnen de vesting. Door het graven van de vestinggracht werd de Groote Stroom in twee gedeelten gesplitst. Hierbij werd deze waterstroom vóór het splitsingspunt vermoedelijk enigszins in noordelijke richting verlegd. Dit blijkt uit het gegeven dat de oorspronkelijke Marktstroom en de huidige Groote Stroom hier niet in elkaars verlengde hebben gelegen. De waterpoort aan de instroomzijde werd gebouwd ter plaatse van de natuurlijke stroom. Aan de noord-westzijde van de vesting werden de verdedigingsgrachten verbonden met de op een natuurlijke wijze ontstane Vughterstroom. Een gedeelte van het afstromende water van de Groote Stroom vond hierdoor zijn weg via deze gegraven verbinding.
Het verleggen van de Groote Stroom in noordelijke richting heeft mogelijk op meerdere plaatsen plaats gehad. Op één situatie is dit duidelijk naar voren gekomen. Tijdens archeologisch onderzoek in de Louwse Poort in 1990 is gebleken dat reeds in het begin van de 14e eeuw de Groote Stroom plaatselijk ± 11.00 m in noordelijke richting is verschoven. Door deze verschuiving werden de percelen langs de noordzijde van de Hinthamerstraat vergroot.
Tijdens de grote expansie van de stad in de 14e eeuw werd de afvoer van de Groote Stroom ingrijpend gewijzigd. De belangen van de scheepvaart lagen hieraan mede ten grondslag. De Groote Stroom is vanaf de stichting van de stad tot in de 19e eeuw altijd een belangrijke scheepvaartverbinding geweest van en naar de Meierij. Met name de aanvoer van hooi was, zoals gezegd, vanuit het Maasgebied naar de meer drogere gebieden ten zuiden van de stad met agrarische vestigingen hierbij van grote betekenis. Gedurende de 13e en het begin van de 14e eeuw waren de schippers gedwongen een grote omweg te maken rondom de Windmolenberg gelegen op ruime afstand ten oosten van de 1e vestingmuren. Een groot probleem vormde voorts de sterke verzanding van dit stroomgedeelte. Teneinde deze problemen op te lossen werd omstreeks het einde van de 13e eeuw door het stadsbestuur een verkorting van de afstroomweg van het water voorgestaan waardoor een grotere stroomsnelheid ontstond op het resterende kortere gedeelte met als gevolg een vermindering van de sedimentatie. Deze verkorting, die uiteraard ook in het belang was van de scheepvaart, kon worden gerealiseerd door middel van een doorgraving van de dekzandrug waarop de Hinthamerstraat is gelegen. Deze doorgraving had plaats tussen 1300 en 1319, onder en aan weerszijden van de huidige Geerlingse brug en aansluitend aan de bestaande stroomgedeelten ten noorden en ten zuiden van de Hinthamerstraat. Tot in de 20e eeuw is de middeleeuwse waterstaatkundige situatie van de Groote Stroom westelijk van de Geerlingse brug behouden gebleven. In het kader van het saneringsplan Tolbrugstraat en Omgeving kwam helaas aan deze situatie in 1962 een einde door de demping van de Marktstroom en de oude vestinggracht.
Do Hoogma