afb. Fotopersbureau Het Zuiden, 13 juni 1935
In 1877-1879 volgde de restauratie van de ‘Lage Kapel’, de Lievevrouwekapel op de noordwesthoek van de kerk, wederom in ‘soliede’ Udelfanger zandsteen. Bij de vervanging van het oude tufstenen muurwerk werden fragmenten rijk bewerkte steen, toegeschreven aan het in 1584 verwoeste gotische oxaal, in de muur aangetroffen, met de vlakke zijde naar de dag gekeerd.83 In 1879-1880 werd gewerkt aan de Luidpoort in de westwand van de toren, en aan de Doopkapel op de zuidwesthoek van de kerk. De oude bekledingslagen, waarvan de steensoort niet in de restauratieverslagen vermeld wordt en die, zoals bij nieuwe restauraties in 1981 bleek, ook werkelijk geen enkel spoor hebben achtergelaten, werden vervangen in de beproefde Udelfanger zandsteen, graniet voor de onderbouw en Ecausijnse steen voor de plinten. Het oude maaswerk in de blindnissen van de westgevel werd afgekapt en er werden nieuwe steunberen geplaatst. Voor de Luidpoort werden in de winter van 1879-1880 zestien beelden met voetstukken en baldakijnen in de booggordingen gemodelleerd ‘naar de oorspronkelijke overblijfsels’. Dat ‘oorspronkelijke’ geldt hoogstens enkele baldakijnresten, want van beelden was geen spoor aanwezig, misschien zijn zij er nooit geweest. Twee beeldhouwers voerden dit nieuwe werk uit: Suiskens en van Nuland.
In 1880-1881 werd het zuidwestelijk traptorentje, waarvan de buitenbekleding uit zeer broze tufsteen bestond, geheel vernieuwd in Udelfanger zandsteen. Het oude materiaal was van nature zo poreus, dat het veel water opnam, waardoor de steen in vorstperioden vergruisde. Hezenmans' ontwerp voor het torentje werd in enkele details door Cuypers gewijzigd. In dit jaar werd de gerfkamer achter de kapel van de Lieve Vrouwe Broederschap van woekerplanten ontdaan.
In 1882 werd de zijkapel ten oosten van het traptorentje op de zuidwesthoek hersteld en werd een geheel nieuwe travee gebouwd ter vervanging van de bakstenen noodsluiting tussen de meest zuidelijke zijbeuk en de zijkapel die het traptorentje belendt. Op 2,73 m diepte onder het maaiveld werd de al aanwezige, oorspronkelijke fundering voor die travee gevonden, die nu, meer dan drie eeuwen later, voor de opbouw van het toen achterwege gebleven werk benut werd. Daartoe werd het kleine zuidportaal, waarvan een dertig jaar eerder allerlei partijen natuursteen door baksteen vervangen waren en dat geheel met Portland cement overdekt was, gesloopt en enigszins gewijzigd herbouwd. Portaal en nieuwe travee werden inwendig in zachte Savonničre kalksteen, uitwendig in Udelfanger zandsteen uitgevoerd.
Opmerkelijk is, dat in deze fase van de restauratie, te beginnen met de travee naast het traptorentje, niet meer een totale vernieuwing van het buitenwerk wordt nagestreefd. In zijn inspectieverslag van 4 december 1882, na zijn bezoek aan de kerk op 28 november, meldt Cuypers: ‘Het is ons aangenaam te vermelden, dat de architect, overeenkomstig onze vroegere aanbeveling, zooveel doenlijk de oude steenen, welke niet verweerd waren, behouden heeft. (...) Wij hebben er thans ook wederom ernstig op aangedrongen om zoo min mogelijk te vernieuwen, hetgeen ook aan de Zuidzijde zeer doenlijk is, daar hoofdzakelijk de vlakke muurwerken en het gladde lijstwerk uit Bentheimer steen en steen uit de groeven van Gobertange vervaardigd zijn, welke beide steensoorten eene groote duurzaamheid bezitten, terwijl het ornement- en het beeldhouwwerk van eene zachtere steensoort zijnde, geheel verweerd is.’
| 75 |
Noten | |
83. | Mosmans 1931, 436 vermeldt, dat in 1866 resten van het gotisch oxaal uit de grond opgedolven zijn en in het Centraal Museum bewaard worden. Volgens smits, 215 gaat het om aanzetstukken en gepolychromeerde hoeken, in 1866 teruggevonden bij het wegruimen van het tweede oxaal. Van de bouw- en sculptuurfragmenten die Hezenmans in 1880 en 1883 in het muurwerk van de Lieve Vrouwe en Doopkapel vond en waarvan hij schetsen maakte in zijn verslagen, staat het in het geheel niet vast, dat zij tot een oxaal behoord zouden hebben. Het jaar 1584 (verbranding van het gotisch oxaal) lijkt ook wel te laat voor zulke inmetseling in de westelijke gotische muren. |
1854 |
De eerste restauratieDe Lieve Vrouwekapel bij de toren door Bolsius en Veneman hersteld, de muur tussen kapel en de meest westelijke schiptravee afgebroken.
C. Peeters. De Sint Janskathedraal 's-Hertogenbosch (1985) 85
|
|
1870 |
De eerste restauratieVanaf 1870 tot in 1888 worden, door elkaar heen, alnaargelang de voorkeur van de schenkers, gebrandschilderde glazen geplaatst in de overige straalkapellen, de zuidbeuk van het koor, de Sacramentskapel, Antoniuskapel, schipzijbeuken, Lieve Vrouwekapel en Doopkapel. In dit jaar wordt aan het grote schilderij voor de Lieve Vrouwekapel door J. Brouwer te Hilversum begonnen.
C. Peeters. De Sint Janskathedraal 's-Hertogenbosch (1985) 85
|
|
1882 |
De eerste restauratieOp 12 juli 1882 besluit het kerkbestuur de Lieve Vrouwekapel te doen herstellen. De restauratie van 1854 (zie hierboven) was blijkbaar niet compleet. Brouwer krijgt opdracht een nieuwe schildering te maken, nadat die, welke in 1870 begonnen was, ondeugdelijk bleek.
C. Peeters. De Sint Janskathedraal 's-Hertogenbosch (1985) 85
|
|
1892 |
De eerste restauratieOp 10 maart 1892 vat het kerkbestuur het plan op de Lieve Vrouwekapel te schilderen. Het moet de voltooiing zijn van het herstelplan uit 1882.
C. Peeters. De Sint Janskathedraal 's-Hertogenbosch (1985) 85
|
Jan Sanders, Kroniek van Molius (2003) 209
L.H.C. Schutjes, Geschiedenis van het bisdom 's-Hertogenbosch (1876) IV. 213-215
Frans van Valderen, De kathedrale basiliek van St. Jan te 's Hertogenbosch (1949) 59