Voorgeschiedenis
Halverwege de zestiende eeuw meldde kroniekschrijver Cuperinus1 dat ´s-Hertogenbosch bekend stond om haar betoonde liefdadigheid. Er bestonden toen al zo´n veertig charitatieve instellingen die door burgers waren opgezet: de Tafel van de H. Geest, d.i. het z.g. Geefhuis voor voedsel- en kledinguitdelingen, het Groot Gasthuis, het Leprozenhuis, het huis der Bonifanten voor de opvoeding van arme jongens, het Hospitaal van St. Jacob voor de opvang van pelgrims, het Zinnelozenhuis Reinier van Arkel, het Vondelingenhuis, vijf en twintig particuliere mannen- en vrouwengasthuisjes2 en negen blokarmenfondsen in de negen wijken, de ´blokken´, die ook zorgden voor de bedeling. Vóór 1629 kwamen er nog een weeshuis en zes gasthuisjes bij en na dat jaar nog eens twee weeshuizen, één Rooms en één Gereformeerd. En weer werden zes mannen- en vrouwengasthuisjes gesticht.
Het Geefhuis, ook wel het Armenhuis genoemd, of het Godshuis de Heilige Geest, werd al in 1268 gesticht.3 Het gebouw stond aan de Hinthamerstraat, waar nu de stadsbibliotheek huist op nummer 72. De regenten en de klerk regelden de bedeling. Geld en brood werden wekelijks uitgedeeld, de ´spijnde´. Arme weeskinderen werden bij particulieren ´besteld´, zeg maar toevertrouwd. Het Geefhuis was ook verplicht jaarlijks honderd mud rogge af te dragen aan de Negen Blokken, om aan de armen te kunnen uitdelen.
Op 1 november 1812 werd het voormalige Geefhuis aan de Hinthamerstraat in 's-Hertogenbosch in gebruik genomen. Aquarel door F. Hupsch.
De Blokken ontstonden rond 1480 en werden door ´blokmeesteren´ bestuurd. Die moesten in de 17e eeuw ook gaan zorgen voor de organisatie van de brandbestrijding, ze waren dus verantwoordelijk voor ladders, vuurhaken, emmers, watertonnen, lantaarns, pompen enz. Er waren negen Blokken, t.w. van de Markt, van de Hinthamerstraat, het Hinthamereind, de Kerk- en Verwerstraten, de Weversplaats, de Vuchterstraat, de Vuchterdijck, de Vismarkt en het Ortheneind. In de Franse Tijd (1794-1813) kwamen er maatregelen om de plaatselijke armenzorg te centraliseren. Vanaf 1815 regelde toen het bestuurscollege met de lange naam: ´College van Regenten over de Godshuizen en den Algemeenen Arme´ alle zorg. De zeggenschap van dit bestuurscollege, dat optrad vanwege de stedelijke overheid, strekte zich vanaf die tijd uit over een viertal instellingen, te weten: het Oude Mannen- en Vrouwenhuis, het Bedelingsfonds, het Groot Ziekengasthuis en de psychiatrische instelling Reinier van Arkel.
Het Groot Ziekengasthuis, in 1817 voor het eerst zo genoemd, en Reinier van Arkel laten we hier buiten beschouwing. We spreken hierna over ´de Godshuizen´ in ´s-Hertogenbosch en de zorg die deze instelling verleende voor zowel ouden van dagen (A.) als armen.(B.)
Godshuizen
Dit is een complex begrip: onder een Godshuis verstaan we meestal een gebouw waarin we God eren. Een kerk, klooster of kapel. Als we de meervoudsvorm gebruiken, Godshuizen, denken we eveneens aan liefdadige instellingen, gebouwen waarin minderbedeelde medemensen gehuisvest worden. Vanaf 1815, na de Franse Tijd, wordt het begrip ´De Godshuizen´ in ´s-Hertogenbosch gebruikt voor de meeste van bovengenoemde instellingen, die samen met de armenfondsen, die niet over een gebouw beschikten, onder één bestuur kwamen: Het College van Regenten over de Godshuizen en den Algemeenen Arme. Dit Bestuur werd naderhand kortweg aangeduid als ´de Godshuizen´. Het beschikte over een centraal bureau, een gemeenschappelijke economische belangenbehartiging en over een uniforme regeling van de rechtspositie voor het personeel. Hoe kwam deze centralisatie tot stand?
Alle oude mannen- en vrouwengasthuisjes, zo´n 30-tal, werden vervangen door het éne Oude Mannen- en Vrouwenhuis. Het kwam op de plaats van het gebouw van het Geefhuis, dat daarmee werd opgeheven. Alle bezittingen van de aparte gasthuisjes werden overgeheveld naar dit ene gesticht. Negentig oude mannen en vrouwen werden in het nieuwe gesticht verpleegd, na de inkoopprijs van ƒ 120,- betaald te hebben.
Bij een verbouwing van het Oude Mannen- en Vrouwenhuis in 1826 werd het beeldhouwwerk in het tympaan boven de voordeur weggenomen. Het is nu aanwezig in het Noord-Brabants Museum en toont de rector van het Geefhuis die de armen uit korven met brood spijzigt. Helaas is de sculptuur nogal gehavend.
|
1-1-1841 |
1-1-1851 |
1-1-1861 |
Oude Mannen- en Vrouwenhuis |
ƒ 219.477,35 |
ƒ 220.373,75 |
ƒ 228.561,56 |
Groot Ziekengasthuis |
431.124,04 |
356.272,14 |
421.927,24 |
Reinier van Arkel |
80.388,13 |
32.721,23 |
36.067,30 |
Bedelingsfonds |
614.328,39 |
547.306,71 |
558.766,29 |
Totaal |
1.345.317,91 |
1.156.673,83 |
1.245.322,40 |
Kapitaalrekening van de Godshuizen 1841, 1851 en 18614
|
A. De oude mannen- en oude vrouwenzorg van de Godshuizen (1817-1958)
Het Oude Mannen- en Vrouwengasthuis dankte zijn ontstaan dus aan de samenvoeging van het grote aantal gasthuisjes voor oude mannen en vrouwen. Het hoekpand Hinthamerstraat/Tweede Nieuwstraat, eens het centrum van de Tafel van de H. Geest5 opende in 1817 de poort als Oude Mannen- en Vrouwenhuis. De eisen tot toelating werden duidelijk geregeld.6 In 1826 werd het huis zó verbouwd dat er 60 vrouwen en even zoveel mannen zouden kunnen verblijven. De verbouwing werd uitgevoerd door aannemer J.P. Zummerman voor ƒ 21.750,- naar een ontwerp van stadsarchitect P.J. de Zutter. Aan de voorzijde werden de mannen gehuisvest en in de zijvleugel aan de Tweede Nieuwstraat (vanaf 1890 Sint Josephstraat genoemd) de vrouwen.7 Achter het gebouw lagen grote moestuinen. De slaapkamers konden niet meer dan 4 personen huisvesten. Er werden in de jaren 1855, 1878, 1904 en 1907 steeds nieuwe reglementen opgesteld, ten aanzien van het beheer, de aanname van commensalen, hun rechten en plichten, enz.
In 1855 moest het Oude Mannen- en Vrouwenhuis de zijvleugel in de Tweede Nieuwstraat afstaan aan het Bedelingsfonds, voor de opvang van arme mannen en weesjongens, het Sint Josephgesticht. (zie B.)
In 1868 wordt overeengekomen dat voor het Oude Mannen- en Vrouwenhuis maximaal 5 Zusters van de Congregatie van Zusters van Barmhartigheid uit Ronse (B), waaronder een directrice, belast worden met de zorg voor de oude vrouwen.
In 1958 werd het bejaardenhuis Antoniegaarde aan de Zuid-Willemsvaart nabij Sluis 0 geopend, ontworpen door N. van der Laan. Het Oude Mannen- en Vrouwenhuis in de Hinthamerstraat werd toen ingericht als verpleeghuis en kreeg de naam Huize Leonardus. In 1970 kwam hiervoor het nieuwe verpleeghuis Oosterhof in de plaats.
De Stadsbibliotheek vond daarna onderdak op de hoek Hinthamerstraat/St. Josephstraat, na een degelijke renovatie en een overkapping van het binnenplein.
B. Het Bedelingsfonds van de Godshuizen
Het Bedelingsfonds ontstond door samenvoeging van de Armenfondsen, nl. de Tafel van de H. Geest en de negen blokarmenfondsen van de Blokken. Het Bedelingsfonds bleef tot 1855 een algemeen armenfonds. De armen werden bij particulieren ondergebracht. Vanaf het jaar 1855 werden er Gestichten voor de huisvesting van armen opgericht en gefinancierd, zoals we straks zullen zien.
In 1854 wordt een liberale Armenwet door de landelijke overheid aangenomen: de armenzorg moet zo weinig mogelijk ten laste van de belastingbetaler komen. Oud-burgemeester van Amsterdam, Gerlach van Reenen, presenteerde eind 1853 de ontwerp-Armenwet die het jaar daarop door beide Kamers werd aangenomen. Armenzorg werd vooral overgelaten aan kerkelijke instellingen. Burgerlijke armenbesturen mochten inspringen bij degenen die op grond van hun geloof of ongelovigheid niet voor steun in aanmerking kwamen. Ze mochten ook bijspringen als kerken financieel niet volledig in staat waren hun geloofsgenoten bij te staan.
In ´s-Hertogenbosch redeneerden de politici dat (het burgerlijk bestuur van) ´de Godshuizen´ pas een beroep kon doen op de belastingpenningen als die instelling van oordeel was dat er geen of onvoldoende particuliere en kerkelijke steun werd verleend. Dan was gemeentelijke steun echt onvermijdelijk om opstanden en chaos in de stad te voorkomen.
Toen de Armenwet van 1854 werd ingevoerd, werden de blokmeesters van de Armenblokken eenvoudigweg ontslagen. De blokmeesters waren aanzienlijke burgers die vanaf 1815 nog wel geld mochten uitdelen, namens het College van Regenten van de Godshuizen.
|
Arme Vrouwen- en Meisjesgesticht |
Arme Mannen- en Jongensgesticht |
elders uitbestede |
|
vrouwen |
meisjes |
gebrekkigen |
totaal |
mannen |
jongens |
gebrekkigen |
totaal |
personen |
1912 1913 1914 1915 1916 1917 1918 1919 1920 1921 1922 1923 1924 1925 1926 1927 1928 1929 1930 1931 1932 1933 1934 1935 1936 1937 1938 1939 1940 1941 1942 1943
|
42 55 49 43 43 56 56 59 59 56 56 51 56 51 43 39 42 37 37 32 39 37 35 34 40 35 39 44 38 36 32 30
|
84 77 79 75 77 75 78 78 69 68 63 57 21 24 55 52 50 50 49 49 60 56 64 81 75 76 73 81 85 92 81 94
|
28 13 17 13 16 2 2 1 - - - - - - - - - 4 2 2 5 3 2 2 4 - - - - - - -
|
154 145 145 131 136 133 136 138 128 124 119 108 77 75 98 91 92 91 88 83 104 96 101 117 119 111 112 125 123 128 113 129
|
39 51 61 58 64 67 64 57 62 66 68 60 68 71 77 89 84 80 73 69 70 70 66 71 76 75 68 69 64 65 86 71
|
93 99 106 113 104 103 101 95 92 81 79 92 44 39 86 88 87 88 78 74 95 102 113 139 127 121 122 133 120 117 117 189
|
34 20 16 11 6 7 6 11 8 2 5 4 4 6 2 2 2 3 5 3 3 2 1 - - - - - - - - -
|
166 170 183 182 174 177 171 163 162 149 152 156 116 116 165 179 173 171 156 146 168 174 180 210 203 196 190 202 184 182 203 260
|
39 30 29 34 24 27 38 30 31 25 14 14 12 20 23 24 26 31 39 36 36 33 38 42 69 83 104 103 114 107 115
|
Personen opgenomen in het St. Annagesticht (vrouwen), het St. Agnesgesticht (meisjes) en het St. Josephgesticht / St. Jozefhuis (mannen en jongens) tussen 1913 en 1943.8
|
Door de nieuwe Armenwet van 1854 wordt dus de stichting mogelijk van Armenhuizen. De ´Godshuizen´ ziet hierdoor een mogelijkheid om te besparen. Per jaar is de last voor het Bedelingsfonds ƒ 16.500,- om de ´bestelden´ onder te brengen in gezinnen. Daarom besluit de ´Godshuizen´ dat de bestelde en andere behoeftigen die niet in staat zijn om in eigen onderhoud te voorzien, zoveel mogelijk samen in gestichten onder te brengen en te onderhouden op kosten van het bedelingsfonds.9 De aankoop van gebouwen, de inrichting èn het beheer van de gestichten zal worden geregeld.
Huize Sint Agnes, circa 1960
Het Armengesticht voor Vrouwen en Meisjes start op 6 april 1855. Het is bedoeld voor arme vrouwen en meisjes. Ook voor jongens beneden de zeven jaar. Er wordt een overeenkomst gesloten met de Congregatie van de Zusters van Liefde, van O. L. Vrouw, Moeder van Barmhartigheid, die vanaf 1852 een klooster heeft op het Hinthamereinde. (Hinthamerstraat 164, sinds de straatnaamwijziging van 1909). De Zusters zullen de zorg, begeleiding en opvoeding op zich nemen. Het Gesticht kwam in een pand dat gelegen is op de hoek Zuid-Willemsvaart/Schilderstraat. Het L-vormige gebouw is een voormalige glasslijperij uit 1842. Na het faillissement van de glasfabriek in 1848, komt in bezit van de ´Godshuizen´. Dat gebeurt in 1854. Het werd verbouwd en ingericht als internaat. Ook de glasfabriek zelf, met de ovens, werd in 1854 gekocht door de ´Godshuizen´. Die werd omgebouwd tot de ´Bank van Leening´, over welke bank het College van Regenten sinds 1855 namens de gemeente het beheer voerde. Het magazijn dat aan de noordzijde tegen de fabriek was gelegen, werd de woning van de bank directeur.
In 1907 werd het Arme Vrouwen- en Meisjesgesticht gesplitst in een gesticht voor weesmeisjes/jonge voogdijkinderen en een gesticht voor de oude vrouwen. De weesmeisjes en voogdijkinderen bleven in hun huis dat een nieuwe naam kreeg: Sint Agnesgesticht. De oude vrouwen verhuisden naar de St. Josephstraat en hun huis heette van toen af het Sint Annagesticht.
Het Agnesgesticht bleef gehuisvest op de hoek Zuid-Willemsvaart/Schilderstraat. De Zusters van Liefde bleven de zorg dragen voor wezen, half-wezen, voogdijkinderen en regeringskinderen en nog wat andere jeugd.10 Na basis- en eventueel vervolgonderwijs ontvingen de meisjes in de regel een opleiding als dienstbode om op 21-jarige leeftijd in een dienstbetrekking te kunnen worden geplaatst. Naast de kledinguitzet kregen ze vanaf 1920 bij het verlaten van het gesticht tevens een klein geldbedrag mee.
In 1950 werd de naam veranderd in St. Agneshuis/Huize St. Agnes. In 1978 verlieten de zusters van Tilburg het huis. De weeskinderen verhuisden naar het gemeentelijke ´Jeugdcentrum De Vliert´ aan de Boterweg. Dat heet sinds een fusie in 2002 ´Oosterpoort´.
St. Annagesticht in de St. Josephstraat 1, circa 1912
Wat het St. Annagesticht betreft: De arme, oude vrouwen werden vanaf 1907 ondergebracht in de Sint Josephstraat nr. 1, náást het Oude-Mannen en Vrouwenhuis dat in de Hinthamerstraat 72 stond, maar waarvan het afgescheiden was. Eerst was er een interne verbouwing nodig en een verhuizing van de mannen en jongens van het St. Josephgesticht naar de Papenhulst.
Er ontstond toen ruimte, zoals hiervóór beschreven, voor de vrouwen uit de Schilderstraat. En óók voor de arme vrouwen uit het ´Huis van Liefde´ uit de Choorstraat. (De ´Zusters van de Choorstraat´ hadden sinds 1819 een contract met de Godshuizen voor de opname en verzorging van een dertigtal arme vrouwen voor rekening van de Godshuizen; in 1904 bedroeg de jaarlijkse vergoeding ƒ 100,- per persoon, ten laste van het Bedelingsfonds. In 1908 liep de bijna 90-jarige overeenkomst tussen de Godshuizen en de ´Zusters van de Choorstraat´ ten einde). Er werden 6 eenpersoonskamertjes gebouwd, die à ƒ 200,- per jaar, inclusief voeding en verzorging, werden aangeboden. De Congregatie van de Zusters van Barmhartigheid uit Ronse (B) verzorgden de dames in de St. Josephstraat. Die waren wel verplicht om mee te werken in de huishouding.
Het Armen Gesticht voor Mannen en Jongens
Papenhulst in zuidelijke richting: het voorlaatste huis aan de rechterzijde, met het balkon, was tot 1865 het Gymnasium, daarna de Rijks-HBS tot 1905. Het St. Jozefgesticht was er gevestigd tussen 1907 en 1925.
St. Jozefhuis, Muntelbolwerk, 2014
Op initiatief van Mr. Napoleon Sassen, de voorzitter van het College van Regenten van de Godshuizen, wordt in 1856 door het Bedelingsfonds dit gesticht opgericht. Het werd gevestigd achter het Oude Mannen- en Vrouwenhuis aan de St. Josephstraat (toen heette die straat nog Tweede Nieuwstraat). Het werd op 1 januari 1856 geopend.
Op 5 februari 1869 krijgt het huis een nieuwe naam: ´Sint Jozefgesticht voor arme mannen en verlaten jongens´. Er wordt een duidelijke scheiding van het Oude Mannen- en Vrouwenhuis doorgevoerd dat aan de Hinthamerstraat ligt. Het St. Jozefgesticht staat onder leiding van de Broeders van Barmhartigheid van Ronse (B), na 1887 noemen ze zich de Broeders van Onze Lieve Vrouw van Lourdes.
In 1907 verhuist het Sint Jozefgesticht naar de oude Rijks Hogere Burgerschool aan de Papenhulst. Het staat aan de westzijde van de Papenhulst, waar eerder, vanaf 1807 de Latijnse School was gevestigd. Die was in 1867 ingericht als Rijks HBS. Daarnaast was de directeurswoning van dr. A. Lamers gelegen. De jongens worden gehuisvest in de voormalige school en de oude mannen in de directeurswoning.
Al spoedig bleek dat aan deze huizen aan de Papenhulst ongemakken kleefden. Er was bij voorbeeld onvoldoende afscheiding mogelijk tussen de jongens en de oud mannen. De woningen werden dan ook in 1922 verkocht en na een naamswijziging in 1823, St. Jozefgesticht wordt veranderd in St. Jozefhuis, wordt in 1926 op het Muntelbolwerk een nieuw gebouw in gebruik genomen. De oude mannen werden aan het werk gezet in de huishouding, de schoenmakerij, kleermakerij of timmerwinkel van het huis, of voor zover ze daartoe in staat waren bij particulieren in de stad. De jongens ontvingen zoveel mogelijk basis- en vakonderwijs. Het waren wezen, half-wezen, voogdij- en regeringskinderen. In 1932 wordt daar de bekende harmonie Glorieux opgericht.
Vanaf 1923 werden ook jongens van boven de achttien geplaatst bij families in de stad. De Broeders hadden het niet altijd makkelijk met de opgroeiende jeugd.11 De huisvesting van jongens en oude mannen onder één dak bleef een onnatuurlijke situatie en na langdurig overleg tussen de Regenten van de Godshuizen en de Broeders werden beide groepen gesplitst.
Eind 1944 werden de mannen ondergebracht in het Hof van Zevenbergen in de Keizerstraat. De jongens blijven op het Muntelbolwerk in het Sint Jozefhuis. In 1973 is het vervangen door de gemeentelijke instelling ´Jeugdcentrum De Vliert´. Na een grondige inwendige verbouwing werd het huis aan het Muntelbolwerk in 1975 in gebruik genomen door het Centraal Bureau Godshuizen.
De armenzorg, eens een taak van de Godshuizen geraakte in de laatste fase. Het Bedelings- fonds van de ´Godshuizen´ werd van gemeentewege zwaar gesubsidieerd. Vanzelfsprekend wilde de Gemeente een vinger in de pap, en voelden de Regenten van de Godshuizen dit als argwaan. Toen de ´Godshuizen´ de wens uitsprak de taak niet zelf meer te willen uitoefenen, kwam de Gemeenteraad met een besluit tot oprichting van de Gemeentelijke Instelling voor Maatschappelijke Zorg, op 30 december 1958.
In 1959 volgde een veelzeggende naamsverandering van het College met de lange naam: het werd ingekort tot 'College van Regenten over de Godshuizen'. Aan de positie van de ´Godshuizen´ met betrekking tot de burgerlijke armenzorg kwam definitief een einde. Per 1 januari 1965 trad de algemene bijstandswet in werking, die de Instelling voor Maatschappelijke Zorg weer overbodig maakte. De Bijstandswet kwam er dank zij minister Marga Klompé. Zij wist uit eigen ervaring wat nodig was. Voor de landsbestuurders uit de 19e eeuw was armoede iets abstracts. Ze leefden zelf in welvaart.
| |